#dion van meel


923 shares

Ik snap 'm niet

“Prachtig nummer is dat”, zei een collega van me laatst over een zeiknummer met een accordeon erin, zo’n instrument dat er sowieso al wel redelijk snel voor zorgt dat ik in gedachten beland tussen vrouwen met witte kanten mutsjes en klompen. Ik haakte al lichtjes af, het was immers ook míjn pauze. Ze zou met flinke argumenten moeten komen, wilde ik het vandaag nog met haar eens worden over dit nummer. “En die tekst, ge-ni-aal.” Het overtuigde me niet, maar ze had m’n aandacht. En die tekst? Hoezo: en die tekst? Zag zij muziek en tekst los van elkaar? Wat als er een andere tekst was gebruikt? Vond ze de muziek dan nog steeds zo mooi? En als er andere muziek was gebruikt? Als er geen accordeon in zat, maar – ik zeg maar wat – een panfluit? Ik besloot m’n gedachten voor mezelf te houden; over smaak schijnen we niet te kunnen twisten. Tóch hield het me vast.

Door Dion van Meel Schijnbaar zijn mensen onder te verdelen in twee soorten: de mens die een lied mooi vindt door de muziek en de mens die een lied mooi vindt door de tekst. De lyrics, om in goed MTV’s te spreken. Ik ben iemand van de muziek. Als ik een anderstalig lied voor de eerste keer hoor, of dat nu een Engelstalig of Kantonees lied is, gaat mijn focus meteen naar de klanken. De instrumenten, de hoogte van de stem, de baslijn. Vreemd eigenlijk; ik houd van taal. Taal is m’n beste vriend. Maar als het een lied betreft, heb ik schijt aan die beste vriend. Laat ik ‘m in de kou staan alsof ik ‘m nooit heb gekend. Bij het beluisteren van muziek, zou ik alleen al geraakt kunnen worden door een Vietnamees nummer dat over bakstenen gaat. Of een Georgisch nummer over het scheren van schapen. Ik zou er geen bal van verstaan en toch zou het zomaar kunnen gebeuren dat ik de emoties de vrije loop laat, alleen al door het luisteren naar de muzikale klanken van stem en instrument. De tekst zal me in eerste instantie worst zijn. Altijd. Het boeit me niet of iemand zingt over de buxusrups of over zijn overleden buidelrat, als de muziek maar mooi klinkt. (Let wel: dit geldt voor anderstalige nummers. Mocht het een Nederlands nummer over – ik noem maar iets – halogeenlampen betreffen, zou ik zomaar kunnen afhaken als ik halverwege het nummer besef dat al vijf keer het woord ‘halogeenlamp’ is gepasseerd.) Goed. Een voorbeeld. Vroeger vond ik Don’t Stop Wiggle Wiggle uit 1994 – ik was 10 – een heerlijk nummer. De meeste lyrics kon ik voor mijn gevoel wel meeschreeuwen, maar over één zinnetje uit het nummer waren mijn broers en ik het niet eens – internet ontbrak toen nog. Ik was er heilig van overtuigd dat er werd gezongen: ‘Don’t stop move it baby you nit moe nit cryzie crazy’. Ik weet het: belachelijk, maar in mijn oren klonk het geweldig. Nog steeds eigenlijk, ook al betekent het niets en wordt er naar het schijnt ‘all you do, it drives me crazy’ gezongen. Ik vond het niet belangrijk, mede omdat ik de Engelse taal nog niet machtig was. Mijn broers zijn iets ouder. In datzelfde jaar werd het nummer 7 seconds een hit. Over dit lied waren mijn broers en ik het roerend eens: die man zong halverwege het nummer vol overgave “boekofdesantiman terastifonkie!” Zeg dit woord hardop en u weet meteen welk nummer ik bedoel. Tenzij u zo’n tekstliefhebber bent. Dan wist u het natuurlijk al. Nog steeds vertik ik om op te zoeken wat –ie nou eigenlijk écht zingt. Het maakt niet uit; we kunnen het meeschreeuwen en het klinkt lekker. Een jaar later kwam I’m a scatman uit, alsof het zo bedoeld was. Scatman John zei wat ik dacht: schijt aan de tekst. Het moet lekker klinken. Scatman John had ’t begrepen. Het goed ingescat, zeg maar. Dan Purple Rain van Prince uit 1984. Prince zong: ‘Baby i know, i know, i know, god is a traitor’. Of zong -ie ‘times are changing’? Ziet u: het boeit niet. Of God nou een verrader is of de tijden simpelweg veranderen; het is de muziek die ons warm maakt, taal maakt ’t alleen maar verwarrend. Denk eens aan uw favoriete nummer. Waarom is dat uw favoriet? Omdat u, toen u dat nummer voor de eerste keer hoorde, meteen die tekst zo prachtig vond? Nee toch? Die taal kwam later pas, toen u er écht over nadacht en de muziek hierdoor een extra laag kreeg, een diepere betekenis. Oké, ik vul nu dingen in. Ik weet niet hoe het bij u is. En ik weet dat ik deze discussie niet kan winnen. Dat er geen antwoord is; uw focus gaat naar muziek óf naar lyrics. Dat gebeurt. Hoe kan dat toch? Is het genetisch? Opvoeding? Intellect? Muziek is een universele taal en een taalfout kan op haar beurt soms klinken als een valse noot op een muziekinstrument, maar bij liedjes maakt dat allemaal niet meer uit. Misschien is dat het mooiste: taal maakt alles mooier.  
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro] Laatst las ik op een mobiel voor het eerst zo'n sms'je van Burgernet, een service die haar burgers berichtjes verstuurt als iemand vermist is geraakt in de buurt. zodat de ontvanger de buurt in de gaten kan houden en het meteen kan laten weten wanneer de vermiste personen worden gezien. Een prachtig idee; er gebeuren vreemdere dingen in deze tijd. Oorlogen, orkanen, gekke presidenten... vermissingen passen in het rijtje. We moeten elkaar scherp houden. Ik besloot me te verdiepen in 't sms'je, aangezien ik best open stond voor een goede daad. [intro] Door Dion van Meel Vermist: Tilburg Menterwoldestr. 2 meisjes 6-8 jr, bl.haar, blauwe jurk en 1 jongen, 6jr, Chinees uiterlijk, zwart haar allen op de fiets. Tips? Bel nu *** Misschien had ik er beter aan gedaan het berichtje maar één keer te lezen en meteen rond te gaan kijken naar de vermisten. Bij iedere keer dat ik het berichtje las, groeide m'n twijfel en onduidelijkheid. Stap voor stap probeerde ik het cryptische berichtje te ontleden. Dat er twee meisjes waren vermist, was me redelijk duidelijk. Ik kon me echter niet voorstellen dat ze nu nog in de Menterwoldestraat waren. Anders zou de melder ze wel hebben gezien en ze niet als vermist hebben opgegeven. Waren ze daar dan voor het laatst gezien? Of waren het gewoon een paar meisjes en woonden ze op Menterwoldestraat 2? Ik stond er niet van te kijken dat het hier ging om een grapje. M'n twijfel werd groter. Hoe oud waren ze nou precies? Tussen de zes en acht jaar? Of was de een zes en de ander acht? Het streepje maakte het me verdomd lastig. Het antwoord zou het wellicht gemakkelijker maken, mocht ik ze spotten. Dan zou ik ze het kunnen vragen als ik ze zou zien. Hadden ze trouwens beiden blond haar? Of staat bl. in het Burgernetafkortingenlijstje voor blauw? Het zou kunnen; in deze tijden vol onzekerheid mocht ik niks uitsluiten. Ik vond het daarnaast ietwat vreemd dat ze volgens het sms'je met z'n tweeën in een blauwe jurk waren gepropt, maar ook dít mocht ik niet uitsluiten; Siamese tweelingen in een blauwe jurk zijn misschien uitzonderlijk, maar ze bestaan. Misschien was Burgernet het vergeten te vermelden, of waren de tekens gewoon op. Een sms'je, hé. 160 tekens, dat is niet veel. Verder lezend, werd het me duidelijk dat er mogelijk ook een jongen met een Chinees uiterlijk bij was. Uit de zin leidde ik af dat hij dit uiterlijk pas 6 jaar had. Dat hij vóór die tijd bijvoorbeeld een Hollands uiterlijk had, maar door een samenloop van omstandigheden een Chinees uiterlijk kreeg. Óók dit klonk me wat vreemd in de oren, maar wederom mocht ik dit niet uitsluiten; Burgernet had m'n hulp nodig. Ik bedacht dat ik het hem wel zou vragen als ik 'm zou zien. Om er zeker van te zijn dat hij het was. Als ik 'm al vond, want de volgende zin maakte m'n mogelijke zoektocht nog ingewikkelder. Zwart haar allen op de fiets? Allen was vast een tikfout. Ze zouden vast niet met z'n allen op de fiets zitten. Alleen, dus. Maar had de jongen alleen zwart haar op de fiets? Dat stónd er. Dat zou betekenen dat ik de jongen nooit zou herkennen als hij niet op zijn fiets zou zitten. Of bedoelden de helden van Burgernet dat de fiets zwart haar had? Dat het zwarte haar alleen op de fiets zat, maar niet op de jongen? Het leek me namelijk logisch dat, als de jongen een Chinees uiterlijk had, hij zwart haar had. Ik ken geen Chinese mensen met blond haar, tenzij ze het zouden hebben geblondeerd. Of blauw hebben geverfd. Maar als hij daadwerkelijk zes was, kon ik me dat niet voorstellen, al gebeurde het mij vroeger wel vaker dat ik waterverf in m'n eigen haar smeerde als ik aan 't spelen was. Ik moest alle opties openhouden; het is een rare tijd waarin we leven. Heel de dag stond ik in opperste staat van paraatheid, speurend naar twee meisjes van zes en acht jaar, gepropt in één blauwe jurk. Heel de dag hield ik m'n ogen open voor een jongen met pas zes jaar een Chinees uiterlijk, op een met zwart haar beklede fiets. Ik vond ze niet. Ik hoop dat ze terecht zijn. De twee meisjes in hun blauwe jurk. En de jongen met zijn Chinese uiterlijk. Ik hoop dat ze terecht zijn in hun straat. Op nummer 2 of op een ander nummer. Ik hoop dat ze gelukkig zijn, weer veilig op school of bij papa en mama. Dat de meisjes weer stralen in hun blauwe jurk, met hun blonde haartjes dansend in de wind. Ik hoop dat ze ieder hun eigen jurkje hebben. Of misschien samen één jurk die ze dan met liefde delen. En ik hoop dat het jongetje gelukkig is. Met zijn uiterlijk, zijn haar en zijn fiets. Bij nood zal ik er zijn. Om ze te zoeken, ze uit de sloot te trekken, ze tegen te houden bij een stoplicht en ze te corrigeren. Maar voorlopig zal er op mijn telefoon geen melding binnenkomen van Burgernet; mij te ingewikkeld.  
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.  

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro] “Ewa! Whatup? Fa waka, faffie. Boks. Niet? Aight, is cool. Thnx dat u me uit wilde nodigen, G. Ik solliciteer voor de functie van docent Nederlands, ja. Je weet zelluf, gek. Haha! LOL. Mag ik gaan zitten? Thnx. Flex, man. [/intro]   Door Dion van Meel   Waarom ik solliciteer? Omdat ik skeer ben, ouwe. Haha! Nee man, was een fattoe, ik heb genoeg doekoe. Oké, een paar euri zijn cker nodig, snap je, maar ik doe ’t niet voor een donnie, barkie of doezoe, man. No spang; m’n dushi earnt ook doekoe. Samen saven we voor een crib, m’n sma’tje en ik. Doekoe moet rollen, snap je! Nee, ff serieus, bro: ik solliciteer omdat docent Nederlands zijn gwn. master is. Ik las in een blaadje dat de aanmeldingen voor de studie Nederlands in twee jaar zijn gehalveerd. Ik dacht echt: wat is deze? Das tog niet cool, G. Echt fokt op. De Nederlandse taal is belangrijk, je weet toch. Die shit is real. Docenten Nederlands zijn gwn. nodig. Als al die ouwe docenten straks loesoe zijn, is er een tekort. Das geflipt. Mss. verdwijnt onze taal dan ooit. Kan niet, man. Das niet flex. Die vrouwtje in de tweede kamer, die van Engelshoven ja, die chick moet gewoon meer doekoe dokken aan docenten, man.   Je krijgt geen spijt als je me die job paast, gek. Ik denk dat ik de juiste kil ben om die guys de Nederlandse taal te leren, weet je. Ik own die shit big time. Kweenie pcies wat of wie u zoekt, maar ik ben sowieso geen player, man; ik ben trouw aan m’n werk. Ik zou u niet zomaar leaven. Ook heb ik ervaring met jongeren. Ik spreek een btje hun taal, weet je. En ik ben jong, swa. Das belangrijk. Dan heb je die feeling met de leerling easy, je weet toch. Eigenlijk ben ik gwn. swag, snap je. Haha! LOL.   Mensen denken dat kennis van Nederlands niet belangrijk is. Dat zijn haters. Die weten niet waarover ze takken, G. Als er geen flexe docenten Nederlands meer zijn, wat dan? Wie leert ze dan nog iets? Dan wordt het alleen maar erger. Voor je ’t weet dashen ze op straat, omdat de popo met een pipa achter ze aan rent. Zitten ze jarenlang in de jilla. Nederlands is belangrijk, maar sgool is nog belangrijker. Nu zitten die leerlingen heel de dag op hun tellie, btje te scrollen op fb, wrs. chickies te checken ofzo. En thuis zitten ze maar te soggen. Dan hebben ze weer ergens een fissa of zitten ze met hun BFF te gamen, te smoken of kaal te gaan met hun homies, je weet toch. Als docent moet je fixen dat ze naar je luisteren en met je willen takken. Je moet ze voelen, weet je. Als docent moet je niet fake doen. Je moet ze motiveren. Ze probz geven als ze iets doen wat dope is of checken of ze bijvoorbeeld stijle pata’s aanhebben. Je moet leerlingen niet scotten. Je moet ze feelen, man. Naast aand8, is de taal daarbij belangrijk.   Sgool is niet relaxed weet je, voor die leerlingen. Af en toe worden ze helemaal para, brother. Dan gaan ze liever naar hun crib om te chillen met hun homies. Als je gaat zeiken tegen ze, krijg je fittie, weet je. Dat moet niet. Als docent moet je op sgool dus een btje met ze chillen. Met ze pranken en playen, enzo. Yolo, snap je. En doenie snitchen en dissen, man. Je moet juist zorgen dat ze hard gaan.  Dat ze je lessen Nederlands joinen omdat ze dat lauw vinden. En als ze dan asap dat diploma binnentikken … kweenie man, maar das echt tantoe gruwelijk!   Oh, moet ik ‘m splitten? Wat is deze? Aight. Ik ga u zien, dan. Ik check u later, pik! Niet? Oh. Boks dan, ouwe. Je weet zelluf. Niet? Aight. Is cool …   Challas!”  
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.  

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Tien was ik toen ik voor het eerst een liefdesverklaring op papier kreeg. Een liefdesbrief kon je ’t niet noemen: Ik ben op jouw ben jij op mij? Kruis aan: Ja Nee [/intro] Door Dion van Meel Het had inderdaad best wat romantischer gekund van m’n klasgenootje, maar blijkbaar was dit voor haar de beste manier om haar liefde voor mij aan mij te uiten. Middels een soort steekproef. Ik vermoed om nog enige afstand te bewaren, stel dat ik haar hart zou breken met een kruisje bij ‘nee’. Ik was benieuwd naar wat er zou gebeuren als ik dat zou doen. Zou ze me via een briefje laten weten dat de liefde over was? Ik ben niet meer op jouw ben jij nou wel op mij? Kruis aan: Ja Nee Of zou ze een nieuwe poging wagen? En hoe moest ik eigenlijk die steekproef terug bij haar krijgen, nadat ik 'm had ingevuld? Moest ik de brief persoonlijk aan haar teruggeven in de klas? “Hier, ik heb ‘m ingevuld.” Moest ik misschien wachten tot ze 'm kwam ophalen of moest ik de uitkomst van de steekproef stiekem op haar tafeltje leggen als ze even niet keek of gewoon stoer bij haar in de brievenbus doen, zoals ze ook bij mij had gedaan? Ik had geen idee. Katie wist vast hoe dat moest; zij sprak de taal van de liefde al wat beter. Het was namelijk niet haar eerste liefdesverklaring. Een week ervoor had ze al gepoogd om haar liefde voor mij duidelijk te maken door een andere troef in te zetten: de boodschapper. De boodschapper is in de kalverliefde vaak het iets lelijkere vriendinnetje van de zender. Het is het meisje dat zelf nog geen vriendje heeft en dus op deze manier probeert zo dicht mogelijk bij de liefde te komen. Zoals Hermes de boodschapper van de goden is, was zij de Bode van de Kinderliefde. Zonder haar zou de liefde haperen. Onderschat haar dus niet. Tijdens de pauze kwam ze op me afgerend en stopte op zo’n twintig centimeter voor me. “Ik moest van Katie vragen of jij haar leuk vindt.” Ik stond met m’n bek vol tanden. “Eh…Ik weet niet.” “Ja hallo, zeg gewoon!” “Ik ben aan ’t voetballen.” “Nou en. Zeg gewoon of je d’r leuk vindt.” “Ja.” “Wat ja. Vind je d’r leuk?” “Ja.” En ze rende weg. Ik vond wel vaker iemand leuk. M’n vrienden vond ik ook leuk. Voetbal vond ik leuk. M’n vader vond ik leuk. Maar ik was nu aan ’t voetballen. Hermes rende weg, zigzaggend langs m’n klasgenoten richting Katie, die verscholen stond achter het fietsenhok. Ondertussen schreeuwde ze het over het schoolplein: “Katiiiieee! Jullie hebben verkeeeeering!!!!” Het begin van nepnieuws was gemaakt en ik had voor het eerst in m’n leven kennis gemaakt met de taal van de liefde. Even knipperen met m’n ogen en ik had verkering. Ik leerde snel dat wanneer je na zo’n moment niets van je liet horen, er twijfel zou ontstaan over de verkering. Ik wist niet hoe ik moest reageren, dus reageerde ik maar niet. Als Katie me aankeek, keek ik weg. Als Katie langs me liep en me ‘per ongeluk’ aanstootte, liep ik door en keek ik naar beneden. Na twee dagen had ik Hermes in de pauze weer voor me staan: “Katie vraagt waarom je niks tegen haar zegt.” Ik had kunnen antwoorden dat ze zelf ook niet veel zei. Dat ik het raar vond dat ik per se de eerste moest zijn die tegen haar praatte. Dat we leefden in 1994 en een beetje feminisme inmiddels wel mocht worden getoond. Dat ze gewoon zelf op me af mocht stappen, als ze zo nodig onze platonische relatie meer diepte wilde geven. Dat deed ik niet. Ik zei: “Ik ben aan het voetballen.” Katie verschool zich achter de boodschapper, ik achter voetbal. Story of my life. En toen kwam het briefje. Ik vulde ‘ja’ in. Ik wilde Katie niet kwetsen en ze wast best aardig. Wat zou er nou veranderen? Ik zou hoogstens af en toe even naar haar moeten lachen tijdens het voetballen. Ik liet het briefje in de pauze achter op haar tafel. Naarmate de uren vorderden, werd het spannender. M’n kriebels deden hun werk. Wat zou ze gaan doen? Zou ze m’n hand vastpakken? Zouden we elkaar constant aankijken? Briefjes naar elkaar gaan schrijven? Misschien met elkaar tongdraaien? Daar hoorde ik Johan altijd over. Er gebeurde niks. De liefde stierf een stille dood. Nog diezelfde week had ze verkering met Johan. Johan was verder dan ik in de liefde. Hij begreep hoe het werkte. Ik verdenk Johan er nog steeds van dat hij het briefje heeft gepakt en zo mijn eerste vriendinnetje heeft gestolen. M’n eerste gebroken hart was een feit. Dit alles was romantiek. Een meisje dat in een persoonlijk briefje probeerde om haar liefde in klare taal te vatten, hoe moeilijk, spannend en fout dat ook was. Een meisje dat speciaal voor haar gevoelens iemand op haar liefde af liet rennen met een boodschap en een jongen die tot haar steekproef alleen de liefde voor de bal kende. Nu ben ik groot. En grote mensen rennen niet meer op andere mensen af. Grote mensen schrijven geen briefjes meer, hoogstens voor hun wekelijkse boodschappen. Grote mensen vatten hun liefde samen in een appje, diner of bos bloemen. Social Media is de Hermes van de moderne tijd geworden. Maar man, wat zou ik nog graag eens een keer dat onwetende jongetje zijn. Of dat verliefde meisje. Kinderen die al schrijvend, sprekend en zwijgend de taal van de liefde ontdekken; een taal die niet in een woordenboek staat, maar gesproken wordt in duizenden accenten. Vanavond toch maar weer eens een steekproef houden bij m’n vriendin. Pen en briefje liggen al klaar.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Uit een onderzoek van de Universiteit van Tilburg in 2016 blijkt dat het salaris van dialectsprekers gemiddeld 5 procent lager ligt dan dat van niet-dialectsprekers. Na het lezen van dat onderzoek heb ik een jaar lang m’n best gedaan om van m’n dialect af te komen. De conclusie: een beetje dialect zal ik altijd blijven houden. Ik kom er nooit meer vanaf. Waarschijnlijk heb ik daarom geen opslag gekregen.[/intro] Door Dion van Meel Ik woonde nog geen week in Tilburg toen ik voor het eerst tegen de grenzen van mijn eigen dialect aanliep. Het was tijdens een kort gesprek met mijn eerste Tilburgse voetbaltrainer. Ik zei hem dat ik mijn nieuwe voetbalteam zo leuk vond. Hij reageerde met: “Of nie!” Een pijnlijke stilte viel, waarna ik alleen nog het woord 'jawel' kon uitbrengen, niet wetende wat hij nu precies bedoelde. “Un grôote kwèèk opzètte ôk nog.” Zoiets mompelde hij terwijl hij wegliep. Het duurde lang voordat ik besefte dat “of nie!” een bevestiging was op wat ik net had gezegd. Een soort bevestiging zoals “Ja, hè?” Ik kon er maar niet aan wennen. Nóg langer duurde het totdat ik begreep dat het Tilburgse "Joa, zeetie" een reactie was op een sterk verhaal dat ik had verteld, daar waar ik eerst helemaal niet begreep waarom iemand dat zei; ik had helemaal geen ‘joa’ gezegd. Het waren mijn eerste strubbelingen met mijn eigen dialect. Geboren en getogen in Made, een dorp op een half uurtje rijden van Tilburg, wist ik maar al te goed hoe het Brabants klonk. Voor mij bestond echter maar één dialect in Brabant: dat van mijn dorp. Natuurlijk wist ik dat er meerdere dialecten waren in Nederland, maar dat ik binnen Brabant óp en ónder voetbal kon zitten, dat wist ik niet. Inmiddels ben ik zo’n twaalf jaar Tilburger en nog steeds word ik dagelijks geconfronteerd met mijn West-Brabantse afkomst, als ik met mijn leerlingen in Tilburgs dialect probeer te praten. Ik ken de Tilburgse uitspraken inmiddels wel – voetbaltrainers zijn ideale taalstudieobjecten en tijdens carnaval kun je goed luisteren als je eigen stem al weggeschreeuwd is – maar mijn pubers fop ik nog steeds niet. Die horen meteen mijn accent. “Das gin Tilburgs, meneer!” roept de één dan. “Of nie!” reageert de ander. Ik blijf het proberen. Maar hoe vaak ik ook struikel en weer opsta, hoe vaak ik ook luister naar ras-Tilburger Ferry van de Zaande, het Tilburgse dialect zal nooit míjn dialect zijn. Dialect is een gevoel dat je meekrijgt als kind. Een gevoel dat je je, hoe hard je ook je best doet, niet eigen kan maken. Al zou je dat willen. Brabantse vrienden van me hebben zich de harde 'g' aangeleerd. Vanwege hun werk in de Randstad. Volgens onderzoek voelen zij zich daar blijkbaar niet serieus genomen met hun zoetgevooisde 'g'. Dat probleem heb ik niet; als Brabantse leraar in Brabant kan ik praten zoals ik dat heb geleerd zonder me daar schuldig over te voelen. Héél erg anders is mijn accent trouwens niet dan dat van mijn leerlingen. En al is het anders; ik ben graag mezelf en daar hoort mijn accent bij. Ach, wie houd ik voor de gek; ook míjn stoerheid reikt tot aan de rivieren boven me. Ook ík heb die neiging me aan te passen als ik over die rivieren ben. Die neiging om woorden te kiezen waarin die 'g' niet zit als ik in de Randstad ben. Die drang om mijn strot overdreven vaak in te zetten om een geforceerd ‘geweldig’ met harde 'g' eruit te persen. Of om zelfs voor de veilige vervanger ‘fantastisch’ te kiezen. Waarom? Omdat ik me niet anders wil voelen. Omdat ik erbij wil horen en wil dat de ander mij niet veroordeelt om mijn accent. Zwak? Absoluut. Boven de rivieren voel ik me simpelweg niet geheel mezelf. Alleen maar vanwege die 'g'? Joa, allin moar vanwege diejen 'g'. Na een dag vol geroggel met harde 'g', vlucht ik zonder stem weer terug naar Brabant. Om er nooit meer weg te gaan. Het zijn de verschijnselen van m’n 'dialectie' die me achtervolgen; een afwijking die ervoor zorgt dat ik woorden niet kan uitspreken zoals een nieuwslezer uit ’t Gooi dat doet. De conclusie van deze afwijking? Minder salaris. Lig ik daar wakker van? Nee. Want dialectie of nie: ik ben gelukkig. En geluk, met een harde of zachte 'g', das nie te koop.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Ik word niet snel boos. Mensen, ook leerlingen, kunnen heel veel bij me maken. Soms zelfs teveel. Ik word nu eenmaal niet snel boos om het minste geringste en blijf eerder te rustig bij het ergste. Ik relativeer te snel, zegt men weleens. Er is echter één periode waarin relativeren me niet meer lukt. Waarin slechts één taalkwestie genoeg is om me op het dak te krijgen, waardoor ik kook en niet snel meer afkoel: de week vóór de kerstvakantie.[/intro]   Door Dion van Meel In de week voor Kerst voel ik me een kerstbal die zijn glans even kwijt is. Een doffe kerstbal die op het punt staat van het takje af te glijden en te breken. Een piek die langzaam is kromgetrokken en niet meer rechtop wil staan. Kerst is hét moment bij uitstek voor mooie woorden, lieve zinnen en vredelievende teksten, maar in de week vóór Kerst heb ik daar nog even geen oog voor. Integendeel: in de week vóór Kerst is één taalkwestie genoeg om me te laten zuchten, grommen of tieren. Om m’n haren recht overeind te zetten en het bloed onder m’n nagels vandaan te persen. Dit jaar was het een mailtje dat me zover kreeg: meneer wanneer moeten celine, fenna en ik de presentatie dan gaan doen??? groetjes Vera Ik brak. Ik begrijp het, hoor: Vera is nog maar een brugklasser. Nog niet zo gewend aan zakelijke mailtjes. En de Nederlandse taal is soms moeilijk. Komma’s op de juiste plaats in de zin zetten bijvoorbeeld, is lastig. Een punt op de juiste plek zetten bij citaten ook. Een vraagteken achterwege laten als er in de zin gezegd wordt dat iemand een vraag stelt, is soms zelfs lastig. Dat begrijp ik allemaal. Maar simpelweg één vraagteken gebruiken als je één vraag stelt, is dát lastig? Is dát teveel gevraagd? Dat lijkt me niet. Ook lijkt het me niet dat de ontvanger van de boodschap denkt: 'Oef, die irritante brugklasser ga ik meteen antwoorden, want ze gebruikt drie vraagtekens', als zij weer eens met d’r kleine vingertje blijft hangen op de toets van het vraagteken. Vera de Brugklasser beseft waarschijnlijk niet dat ze met haar vieze, plakkende vingertje op de vraagtekentoets afbreuk doet aan die prachtige ronde vorm van het vraagteken. Maar door haar irritante actie krijgt het teken een negatieve lading. Of zet ze ook twee komma’s midden in de zin, omdat ze even extra adem wil happen? Zet ze ook twee punten achter een zin als haar verhaal écht klaar is? Vast niet. Dat ze geen enkele hoofdletter gebruikt – niet aan het begin van de zin en niet bij de namen van haar vriendinnen, maar wél bij haar eigen naam, wat eigenlijk gek is; nu lijkt het alsof zij zichzelf belangrijker vindt dan haar vriendinnen – zie ik dan nog door de vingers. Maar drie vraagtekens? Dat doe je niet. Niet als mens en niet als brugklasser. Net zoals ze het hopelijk niet meer waagt om meerdere uitroeptekens te gebruiken. Ze kan onmogelijk met dat kleine schriele lichaampje zo hard schreeuwen als drie uitroeptekens doen. Ze krijgt hoogstens toestemming om drie puntjes achter elkaar te zetten achter een spannend berichtje naar een vriendje dat ze echter nooit zal krijgen met al die nutteloze leestekens die ze misbruikt. Alle jongens zullen vluchten. Die puntjes, die worden gedachtepuntjes genoemd. Omdat je ze erbij denkt. Dat is het mooie van die drie puntjes; je hoort ze niet. Maar dat weet ze waarschijnlijk niet, dat irritante kleine meisje met d’r piepstem en kwijlbeugel. Haar vraagtekens hoorde ik wél. Haar vraagtekens galmden door mijn hoofd en voelden alsof zij met een beslaand brilletje en stoom uit haar oren op mijn bureau stond te schreeuwen, terwijl het speeksel er langs alle kanten van d’r beugeltje uitvloog. En dat alles alleen maar omdat hun presentatie niet door kon gaan vanwege een uitgevallen les. Maar zo bedoelde ze het waarschijnlijk niet. Dan moet ze die tekens gewoon met rust laten!!! Toch???!!! Ze heeft vast nog duizend andere nutteloze vragen. Kan ze beter nog wat vraagtekens bewaren!!! Ik heb m’n computer maar afgesloten. Even bijkomen. Van m’n plofklassen, ploetertoetsen en irritante kinderen. En van een punthoofd.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Op donderdagmiddag zijn vijf leerlingen van een middelbare school in Zuid-Holland op zeer merkwaardige wijze overleden tijdens het maken van een schrijftoets in de les Nederlands. Negen andere leerlingen liggen nog in kritieke toestand. Politie sluit moord niet uit.[/intro] Door Dion van Meel De leerlingen moesten volgens getuigen ter plaatse een voor hún gevoel heel normale schrijftoets maken tijdens twee blokuren Nederlands. Omdat hun vaste docent ziek was, werd de les overgenomen door een onbekende invaldocent. Deze invaldocent las tijdens de toets een aantal zinnen voor die de leerlingen vervolgens zonder spelfouten op een blaadje moesten schrijven. Na iedere zin moesten ze een regel openlaten. Volgens ooggetuigen maakte de invaldocent echter tijdens het dicteren de samengestelde zinnen expres nóg langer. Daarnaast las hij de zinnen erg langzaam voor, nam hij een hele lange pauze als er een komma geplaatst diende te worden en brak hij iedere zin in verschillende stukken die hij ook nog eens drie keer herhaalde. Veel leerlingen kregen hierdoor last van uitvalsverschijnselen in hun schrijfarm. Ook kregen enkelen last van uitdroging, omdat er tijdens de toets niet gedronken mocht worden. Het bezoeken van het toilet tijdens de tweehonderd minuten durende toets was verboden. Uit onderzoek blijkt dat vier leerlingen zijn gestorven bij de laatste woorden van zin 8. Eén leerling had volgens ooggetuigen in zijn laatste adem nog een punt achter zin 9 gezet. Vijftien leerlingen uit de klas zijn er slecht aan toe. Zij zijn echter buiten levensgevaar. Volgens de politie is de dader vermoedelijk Dick T, een 69-jarige invaldocent met een grote staat van dienst als docent Nederlands op het voortgezet onderwijs. Bekenden van Dick T. zijn geschokt. Volgens hen is de gepensioneerde docent mentaal ingestort, nadat in mei van dit jaar bekend werd gemaakt dat het Groot Dictee der Nederlandse Taal er na 26 jaar abrupt mee ophield. Volgens de zus van T. was haar broer een groot fan en maakte hij van deze beslissing een enorm punt, zo zegt ze in een interview. “Dick riep daarna vaak dat hij geen zin meer had in alle regels. Hij had zijn zinnen gezet op een zogenaamde ‘taalverloedering’. Dat hij dít bedoelde, had niemand verwacht”, aldus zijn zus, Kamille T. Dick T. is nog voortvluchtig. Wie de toetsen nakijkt, is onbekend.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.
Taalvoutje

Column: Dingen

Column: Dingen

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]“Dat programma weet je wel, met die misdaadverslaggever, hoe heet-ie nou?! Die gast die altijd die vermommingen doet. Met z’n te strakke spijkerbroek en z’n loopje naar de camera als-ie een misdaadsituatie aan ’t schetsen is. Eh ... dinges … hoe heet-ie nou …?”[/intro] Door Dion van Meel We zitten in de auto, m’n maatje en ik. Ik bestuurder, hij bijrijder. Hij kijkt me vragend aan, ik kijk denkend vooruit. Ik breek m’n hoofd, maar weet het echt niet. “Heel goeie vraag", antwoord ik. “Hij doet toch altijd van die rare dingen in dat programma, Dinges in Nederland, ofzo?”, denk ik hardop. “Ja, hoe heet-ie nou …” Dingen. Dinges. Ding. Misschien ben ik 't, misschien is het de schuld van Paulien Cornelisse, maar ik heb het gevoel dat 'dingen' steeds vaker gebruikt wordt, in alle vormen. Bij voorwerpen, bij mensen, bij werkwoorden. Bij meedingen bijvoorbeeld. Of als we een deurbel nadoen, met 'ding dong'. Of als we op vakantie weer eens proberen om drie euro van de prijs voor die neppe zonnebril van Reeben of Goetsjie naar beneden te krijgen. 'Dingen' wordt overal bij gebruikt. Het is dan ook niet gek dat het woord zorgt voor prima hits in de Nederlandse muziekindustrie; in 2005 kwam Crazy Frog op het briljante idee om de titel van z’n hit 'Ding Ding' te noemen. 'Ding' bleek overigens het enige woord dat ik uit het nummer van die rare kikker verstond en kon meezingen, met poëtische zinnen erin, als 'A ring ding ding ding d-ding baa aramba baa baa barooumba'. De artiesten Yakki Famirie en Ross & Iba voegden er in 2012 gewoon nog een extra 'Ding' bij met hun hit 'Ding Ding Ding'. 'Ding' werd in dat lied gebruikt als basis voor rijmwoorden, zo blijkt uit de prachtige zin: "Lekker ding, stop ‘m er maar in, in de kruising." Als je even geen inspiratie hebt, kun je dingen zetten in je songtekst, zo vaak je zelf wil. Dat ik daar zelf nooit ben opgekomen. Liedjes schrijven blijkt niet zo mijn ding. 'Dingen' is populair, altijd geweest. Want dingen gebruiken is makkelijk. Alles is een ding. En dingen zegt alles. Dingen is een beetje als die stille jongen in de klas die niemand kent, maar die door iedereen als eerste wordt gekozen bij gym. Niemand praat over 'm, maar iedereen weet: hem kan ik goed gebruiken. Ik geef het woord niet de schuld. Dingen kan er niks aan doen dat het te pas en te onpas gebruikt of misbruikt wordt. En ook de luie mensheid krijgt niet het wijzende vingertje van me. Het is het internet op onze mobiele telefoon dat ervoor zorgt dat we soms niet meer kunnen nadenken. Dat we alles maar meteen opzoeken als we het antwoord even niet weten, waardoor de powerknop van onze hersenpan onder het stof is geraakt en we het woord 'dingen' maar voor het gemak als eerste kiezen in ons team. We vluchten naar dingen. Want bij dingen kunnen we altijd terecht. Onder de armen van dingen zijn we veilig. We naderen een stoplicht en ik minder vaart. “Ik ga het opzoeken, wacht …”, zegt mijn maat ineens. Maar hij krijgt de kans niet. “Niet doen!”, schreeuw ik wanhopig. In een reflex probeer ik z’n mobiele telefoon uit z’n handen te trekken. “We moeten gewoon na- …” DING! Met de auto geven we de Renault Twingo voor ons een klapkus. Niet heel hard, maar hard genoeg voor de schrik. Snel stap ik uit en loop ik naar de bestuurder voor me. “Het spijt me, er is gelukkig niks beschadigd”, zeg ik. “Gaat het met u?” De vrouw kijkt me glimlachend aan. “Die dingen gebeuren”, zegt ze. Ze heeft gelijk: 'dingen' gebeurt. 'Dingen' overkomt je. Het is fijn dat we een woord hebben dat we te pas en te onpas kunnen gebruiken. 'Dingen' is als die vaste reserve op de bank die iedere wedstrijd in de laatste tien minuten wordt ingebracht en uitgroeit tot supersub. Als ik instap, zie ik m’n bijrijder op z’n mobiel kijken. Hij zegt het in alle kalmte: “Alberto Stegeman.” Het stelt me gerust, evenals de glimlach van die mevrouw. Het zijn de kleine dingen die het doen.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Op deze plek zijn Biesbosch bevers uit gezet. Ik las het nog een keer. Het stond er toch écht. Terwijl ik stilhield voor het bord, liep de groep door. Ze wisten donders goed waarom ik plots stopte met lopen; het was niet de eerste keer dat ik een opmerking wilde maken over een spelfout die ik ontdekte in het openbaar en weer eens niet voor me kon houden. M’n benen wilden wel, m’n brein zei: “Jij gaat hier iets over zeggen.”[/intro] Door Dion van Meel Door de afgebladderde verf en de roest aan de paal schatte ik in dat het bord er al zo’n twintig jaar stond. Ik las de tekst nogmaals. Het leek hier toch echt te gaan om twee spelfouten in de categorie samenstellingen.   Ik zocht naar een streepje tussen ‘Biesbosch’ en ‘bevers’, in de hoop dat iemand dit nog later tussen de twee woorden had geplaatst om het leed van de taalpurist nog enigszins te verzachten. Maar ik bespeurde geen streepje. Er was geen teken dat er ooit een streepje had gestaan op de open plek. Het woord stond er maar ontkoppeld bij. Ik kon niet anders dan toegeven dat de schrijver een foutje had gemaakt in de overgang van ‘Biesbosch’ naar ‘bevers’. Snel troostte ik mezelf met de gedachte dat ‘Bies’ en ‘bosch’ in ieder geval wél netjes gekoppeld waren. En ‘uit gezet’ dan? Was in dat woord wellicht sprake van een misverstand? Bedoelde de schrijver wellicht iets anders met ‘uit gezet’? Waren er ooit Biesboschbevers uitgezet in de Biesbosch, maar bleken ze zoveel herrie te schoppen en bomen om te knagen dat ze door verstoring van de openbare Biesboschorde onmiddellijk Nederland uit zijn gezet door de Biesboschwachter? Wilde hij met dit bord bezoekers en overgebleven bevers die gevlucht waren tijdens deze uitzetting waarschuwen dat ze stil moesten zijn of konden opzouten, omdat ze anders ook zouden worden uitgezet? Of bedoelde hij met ‘uit gezet’ misschienuitgeschakeld’? Bleek de schrijver een klokkenluider die ons wilde meedelen dat er eigenlijk nooit echte bevers hebben bestaan? Dat het altijd maar gewoon bevers waren met een batterij verstopt in hun plastic gat? Dat het robots waren die op afstand werden aangezet als er geknaagd moest worden of als er gezwaaid moest worden naar varende beverspotters? Het zou zomaar kunnen, ware het niet dat het woord in dat geval fout gespeld zou zijn. En ook hier zag ik geen weggevaagd streepje dat mijn leed kon verzachten. Jammer. Ik had m’n antwoord: het waren inderdaad twee foutieve samenstellingen. Zuchtend liep ik verder en grinnikte na om de fouten in de tekst op het bord. Fouten die ik graag had willen delen met m’n vrienden, maar die waren dus al doorgelopen. En geen ontdekking of grap is leuk als je ‘m niet meteen op het moment suprême kunt delen met je omgeving. Ik twijfelde of ik ‘m niet alsnog zou vertellen. Zouden ze hardop lachen of zou het niet overkomen en doodbloeden met een zin als: “Dus, je had erbij moeten zijn”? Ik koos voor zekerheid. “En ... je wilt vast een enorm leuke woordgrap met ons te delen?” De spot droop van z’n woorden en de groep keek me lachend aan toen ik de boot betrad. Ik beet op m’n lip. M’n stem kraakte even lichtjes en ik slikte. Wat als ik het vertelde? Ze zouden me tóch niet begrijpen. Of zich er in ieder geval niet voor interesseren. En als ze zich er wel voor zouden interesseren, zou ik ze eerst uitleg moeten geven over samenstellingen, koppeltekens en de uitzonderingen die wel of juist geen koppelteken moesten krijgen. Het zou het niet waard zijn; m’n vrienden waren waarschijnlijk net als driekwart van de Nederlandse bevolking al veel te lang bevangen door het spatievirus. Ik besloot z’n spot te negeren, een glimlach op te zetten en te zwijgen. We koppelden ons los van de kade en voeren de Biesbosch in. Soms grinnikte ik even, zachtjes, om wat er op het bord stond, maar vanbinnen huilde ik. Om het spatievirus. Een virus dat nog iedere dag diepe kraters slaat in onze taal. Het virus knaagt aan me. Daar kan geen bever tegenop ... tegen op … tegenop … Zucht.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]"Dag mister, thank you well voor de uitnodiging. Pfoe, exciting hoor. Ja, water, please. I have well thirst. Lekker. That airs up. Iets over mezelf? Now, windshield then but. It sits so: ik wás docent Netherlands op het vmbo, maar sinds een maand zit ik in between jobs. Het was tijd voor een jobswitch omdat ik newsgreedy werd naar andere jobs. Ik wilde m’n mindset omgooien en dacht bij mezelf: ik neem een time-out. Lesgeven aan die kids is echt exciting en cool. The real contact, weet u wel. Informeren naar hun lifestyle, connecten met de losers en de bad guys and so; ik deed het met two fingers in the nose. Maar het was ook iedere dag een outdaging. Als ik ergens voor ga, dan ga ik there entirely for, weet u. Dus on pinetree expensive managede ik het all niet meer. Ik dacht echt: oh my god, it walks in de soup! Er ontstond te veel busy." [/intro] Door Dion van Meel "Soms werd ik echt from the closet to the wall gestuurd en was ik walking behind the facts. Pure and only omdat ik het not nice lake vond. En dan verdwijnt on pinetree expensive de full commitment. On that moment weet je dat je een break nodig hebt, vóór het een overkill wordt. Ik was echt on the edge from a burn-out, echt insane. Ik was het spitsat. Ik kon there not more against. Ik dacht: I pull it no more. I quit. I’m crazy Henkie not. M’n baas was natural not happy toen ik het farcounted, maar ik dacht echt: fascinating, dit is mijn leven! Hij moest er maar mee dealen. Digt u wat ik zeg? Misschien awkward om te zeggen, maar geld was niet het issue. I had it good, helemaal compared met het salaris op basicschools, daar gaat het echt to downstairs met learningweirdo’s, hè? Come on, owncorpse te sick for words wat ze daar verdienen. Zo weinig! Dat gaat echt nog een keer clashen. Het is niet de commercial business – that’s another biscuit, I get it – maar dat salaris in the undersmart is echt een screamertje. En dan laat de Second Room ze denken dat het ooit more wordt. Pff … make that the cat wise, I believe there nothing from. It is time become for basicschools om te branden. De basicschool moet weer trending worden. Het teachershelf moet gepromoot worden, een boost krijgen, geüpgraded naar een higher level, digt u? Docenten moeten weer denken: ik word master in meester zijn! The undersmart moet along with his time. Toen ik de vacature voor docent Netherlands op uw universiteit checkte, dacht ik: not shot is always miss. Ik take the chance om u te schrijven. It can immers walk strange. This functie is my packie on. Dit is voor mij de place to be om on-new te beginnen. Een fresh start. In your face durf ik te zeggen dat ik de right man for the job ben. Make you but no worries: ik heb de looks en de brains, ik ben goed met targets, haal altijd mijn deadlines en mijn resultaten zijn steady. I will let you a poopy smell, I feel that on my water. And there next to spreek ik a friendly small word Engels, zoals u hoort. Ik las dat Engels today the day de shit is in het higher undersmart. Ik las last in de paper zelfs de opleidingen sterrenkunde, natuurkunde en informatica van de Universiteit Leiden vanaf 2019 wholemeal op het Engels overstepping. From the zotte, hè? Ik dacht: then can een docent Nederlands niet behindstayen. Ook wij moeten withgoing with the time. Daarom hoop ik dat ik met mijn acquaintance van het Engels a stripe for have en dat u mij ontaket als docent Netherlands. Oh, is de time up? Unfortunately peanutbutter. So. What thinks you? Hebben we een match? Oké, I hear yet from you. Dan check ik u later maybe. At in front of benefit for your telephonetje, then. Till sees!"
Short wordbook:
  • On pinetree expensive: op den duur
  • Farcounted: vertelde
  • Learningweirdo’s: leraren
  • Teachershelf: docentschap
  • Undersmart: onderwijs
  • Wholemeal: helemaal
  • Acquaintance: kennis
  • At in front of benefit: bij voorbaat dank

Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.
Taalvoutje

Column: Leuk

Column: Leuk

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Eén jaar vertoeven op de toneelschool heeft me veel geleerd. Hoe ik moet staan. Hoe ik mijn stem moet gebruiken. Hoe ik met veel overtuiging wijze dingen kan zeggen over ongelofelijk slechte en vreemde toneelvoorstellingen – daar noemen ze dat 'absurdisme' – zonder dat het dom klinkt, terwijl ik inhoudelijk eigenlijk niets zeg. Dat. En het feit dat ik niet zomaar kan zeggen: “Ik vond het leuk.” Want, zo zei mijn docent: "'Leuk’ betekent niks." ‘Leuk’ was dus fout.[/intro] Door Dion van Meel Mijn medestudenten en ik moesten kunnen uitleggen waarom we een toneelstuk interessant vonden. Of grappig. Of romantisch. Of educatief. Altijd lag ‘leuk’ op het puntje van m’n tong. Met veel moeite deed ik pogingen om ‘leuk’ in m’n hoofd te vervangen door een woord met méér inhoud, om mijn toneeldocent maar tevreden te stellen. Het bedenken duurde lang. Veel te lang. Dan was mijn beurt weer voorbij, wat m’n docent maar niks vond. Na dat jaar moest ik weg. Ik maakte te veel fouten. Hij vond me denk ik niet meer leuk. Zo’n tien jaar later sta ik voor de klas als docent Nederlands. De opmerking van die toneeldocent ben ik nog steeds niet vergeten. Iedere les word ik geconfronteerd met ‘leuk’ als een leerling weer braaf antwoord geeft op mijn vraag naar zijn mening. Ik doe mijn best om hem zijn mening te laten beargumenteren. “Waarom is het leuk? Wat bedoel je met leuk?” Het lesboek probeert me erbij te helpen. Het noemt de woorden die de leerlingen zouden moeten gebruiken ‘beoordelingswoorden’; woorden die aangeven hoe leerlingen een boek, film, toneelvoorstelling of andere ervaring kunnen beoordelen. Maar leerlingen onthouden die woorden niet. Ze onthouden alleen die ene tegenhanger: saai.  En dat is logisch. ‘Saai’ is namelijk duidelijk, krachtig en recht door zee. ‘Saai’ kan niet vervangen worden, alleen maar versterkt, zoals ‘oersaai’ en ‘bokkesaai’. ‘Saai’ is populairder dan ‘leuk’. ‘Leuk’ is niet leuk meer. ‘Leuk’ is passé. ‘Leuk’ is saai geworden. Net als ‘dolletjes’, ‘enig’, ‘tof’ en ‘mieters’ is ‘leuk’ op een krukje in de hoek gezet, om alleen nog maar opgepakt te worden als een leerling een opstel moet maken met een opdracht waarin iets positiefs moet worden gezegd over een saai boek. ‘Leuk’ heeft afgedaan, want nooit meer is ‘leuk’ genoeg voor leerlingen. Nooit meer is ‘leuk’ zomaar leuk. Over de herkomst van ‘leuk’ is men onzeker. De kenners denken dat het woord afstamt van het woord ‘lauw’, ofwel ‘halfwarm’. En dat betekent dat er nog hoop is voor ‘leuk’, want ‘leuk’ is tegenwoordig niet alleen ‘flex’, ‘leip’, ‘ziek’ en ‘master’. Niet alleen ‘vet’, ‘kapotvet’ en ‘moddervet’. ‘Leuk’ is ook chill. En chill is Engels voor fris. En fris zit tegen lauw aan. ‘Leuk’ is nu dus even afgekoeld, maar ooit zal ‘leuk’ weer de shit zijn. De lauwe shit. De moddervette lauwe shit. Ik weet het zeker.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]“Vooruit. Ik zal het proberen. Geen voorruit hé, dat is wat anders. Haha! Oh, sorry. Ik begin nu, oké? Oké.[/intro] Door: Dion van Meel Weet u wat het is? Ooit verbeterde ik iedereen. Ooit irriteerde ik me zo erg dat ik het niet kon laten om iemand te verbeteren, terwijl de inhoud eigenlijk meer belangrijker was. Ooit kon ik het niet laten om me familie, vrienden, trainers en docenten te verbeteren als hun een taalfout maakte. Ooit was ik een Taalnazi, maar nu niet meer. Ik ben er mee klaar. Ging er veel te vaak opletten. Luisterde alleen maar na de woorden die uit de mond van personen kwamen, maar niet naar wát die woorden dan samen betekende. Niet naar de daadwerkelijke inhoud. Ik luisterde, knikte in stemmend, maar baalde in stilte als ik geen taal fout kon ontdekken. Wat ik nu doe? Ik slik gewoon een aantal keer, als iemand een taal fout maakt. Dan zit ik even aan mijn neus of hou ik mijn hand voor mijn mond als mijn hersens het tòch niet kunnen laten om mijn te laten spreken. En als het er dan perongeluk ietswat onduidelijk uit komt en de persoon die de fout maakt, vraagt: “Zei je iets?”, zeg ik: “Nee, er is niks.” Nu laat ik ieder gewoon hun gang gaan als hun fouten maken. Nu reageer ik niet meer als het meisje die een fout heeft gemaakt niks in de gate heeft. Nu doe ik gewoon of er niks gebeurt is als iemand zich verspreekt en ga ik door met de leven. Ik wil mijn niet beter voordoen als de rest. Want we verstaan elkaar toch? Dát is het meest belangrijkst! Mag ik asjeblieft stoppen, dokter? Het lukt me niet. Wat is dit voor behandeling?  Ik heb echt alles geprobeerd om ervan af te komen, alles gedaan wat u zei, maar dit doet zo’n pijn. En zeer. En zeer pijn. Dit is niet menselijk. Ik wéét dat ik zei dat ik geen Taalnazi meer wil zijn. Ik wil gewoon geen stempel. Wil gewoon zoals iedereen zijn. Maar dit kán toch niet? Zo kan ik toch niet blijven praten? Bij een rotonde gaan we toch ook niet rechtdoor? En we spugen elkaar toch ook niet in ’t gezicht als we elkaar zien? Alles heeft regels, ongeschreven en geschreven. Zo ook taal! Vergeet het, dok. Het lukt niet. Ik ben een Taalnazi en ik moet dat accepteren. Bedankt voor uw tijd. En trouwens: schrijf eens wat netter. Je bent toch geen vijf? Dag, dokter.”
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Soms doe ik het nog weleens met mijn vrienden. Gewoon even om even terug te denken aan die tijd die ik nooit heb gekend. Die tijd van het polygoonjournaal en dat keurige stemmetje van Philip Bloemendal. Die tijd waarin grove scheldwoorden met het gebruik van de allesoverheersende ziekte van nu nog niet hip waren, omdat de ziekte simpelweg nog niet bestond. Ik las ergens dat de meest grove scheldwoorden in de Middeleeuwen gingen over poep, plas, seks, drank en achterlijkheid. Er is niet heel veel veranderd. Behalve dat er meer ziekten zijn bijgekomen.[/intro] Door: Dion van Meel Maar ziekten zijn gekomen en weer gegaan. Sommige scheldwoorden over die ziekten zijn helaas blijven hangen. Maar sommige zijn verdwenen of hebben simpelweg nooit bestaan. Het waarom is mij een raadsel. “Wat ben jij een enorme griepprik, zeg”, vind ik tegenwoordig namelijk best aardig klinken. En “Krijg toch het scheurbuik!” roepen naar je zoon als hij zijn spruitjes weer niet wil eten, kan tegenwoordig toch best? Bij schelden is, vaak tot terechte ergernis van velen, alles geoorloofd. Mijn voorkeur gaat zeker niet uit naar schelden met ziekten. Daar valt tot op zekere hoogte gewoon niet mee te spotten. Enthousiast word ik pas écht als ik mag schelden met woorden zonder herkenbare betekenis erin. Met Nederlandsche woorden die ooit iets betekend hebben, maar nu slechts lekker klinken. Als ik met mijn vrienden ben, ontstaat vaak al snel dat wedstrijdelement. Om de beurt roepen we dan die klassiekers naar elkaar. Wie de meeste kan schreeuwen naar de ander, wint. Een belangrijke spelregel daarbij is dat het vuistje altijd even omhoog moet gaan als er een scheldwoord wordt geschreeuwd. Om het woord die extra Oudhollandsche lading te geven. Denk daarbij aan het vuistje van die buurman uit jouw straat. Die buurman die jou scheldend achterna komt rennen, omdat je de banden van zijn trekker net hebt leeg laten lopen. Daar moet het op lijken. Geen vuistje erbij is geen punt erbij. Ook als docent Nederlands gebruik ik ze zo vaak als maar kan. Ik strooi niet met ziekten of Engelse sekstermen en probeer klassiek te blijven. Ik geef immers Nederlands. “Scheer je weg, gij schavuit!”, schreeuw ik als een leerling mijn les verstoort. Altijd hoop ik dan dat hij nog durft te reageren. “Waag het niet, donderstraal!”, is mijn antwoord in dat geval. Wanneer de discussie hoger oploopt, haal ik alles van stal. In een dertigtal seconden gooi ik mijn gehele Oudhollandsche vocabulaire eruit, zonder dat de leerling ook maar één keer kan interrumperen. Snotaap, addergebroed, donderstraal, vlegel; het gehele arsenaal komt in me op en belandt op het tafeltje van de leerling. Dan valt het altijd even stil, waarna ik het niet kan laten om nog even “rapalje!” te schreeuwen. Maar dan valt het écht stil en staren dertig leerlingen me vol ongeloof aan, terwijl ik doe alsof ik ze niet zie en mijn aandacht alleen maar op die ene leerling richt. Die ene leerling die me dan al twee minuten aanstaart met de twijfel, angst en schaamte in zijn ogen. Met zijn mondhoeken die omhoog gaan en weer zakken, omdat hij niet weet of ik het meen of niet. Mijn toon, volume en gezichtsuitdrukking zeggen namelijk van wel, maar de scheldwoorden zeggen wellicht anders. Ze zeggen hem helemaal niks. Ik kan voor hem op dat moment net zo goed een man zijn die in het Arabisch drie appelen en een aubergine bestelt, op een iets fellere toon dan anders. Nog even laat ik hem dan zweten. Dan, zonder enige aarzeling, ga ik door met mijn les. Om hem af en toe nog even aan te kijken, als er weer een Oudhollandsch scheldwoord in me opkomt. “Belhamel!”
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Zo. Er is weer een jaar voorbij waarin mooie woorden zijn gesproken, harde woorden zijn gevallen en - niet onbelangrijk - nieuwe woorden zijn ontstaan. Om deze nieuwe woorden niet te vergeten, helpt Van Dale altijd een handje. Aan het einde van ieder jaar kiest Van Dale samen met haar stemmers het woord van het jaar. De winnaar van 2016 werd ‘treitervlogger’. En dat betekent dat ook in 2016 onze jongeren hun huiswerk weer hebben gedaan. [/intro] Door Dion van Meel ‘Treitervlogger’ is een modern woord voor een jongere - laten we eerlijk zijn: een volwassen treitervlogger is gewoon erg sneu - die kattenkwaad uithaalt en vastlegt op beeld. Vroeger rolde ik pijltjes van een oude Aktueel en blies ik deze met een pvc-pijp door openstaande ramen, ramde ik steentjes over huizen met een tennisracket en gooide ik mijn bal expres tegen de net geschilderde garage van mijn overbuurman. Dat gaat tegenwoordig niet meer; een mobieltje vasthouden tijdens deze oude vormen van kattenkwaad blijkt heel erg lastig. Op de tweede plaats van de grote Woord-van-het-jaar-verkiezing van 2016 eindigde ‘Pokémonterreur’. Ik hoef u niet te vertellen dat ook dít woord over jongeren gaat - die enkele sneue volwassene wederom niet meegeteld. En als we terugkijken naar de andere jaren wordt het patroon helder: in 2008 was ‘swaffelen’ de winnaar, gevolgd door ‘ontvrienden’ in 2009, ‘project X-feest’ in 2012 en ‘selfie’ in 2013. Ik hoor wat u zegt: al deze woorden kunnen net zo goed gebruikt en uitgevoerd worden door volwassenen. Ik stel me echter zo voor dat u in het weekend niet al swaffelend op een project-X feest een selfie staat te maken, waardoor u de volgende dag non-stop wordt ontvriend op Facebook. Met alle respect: dan moet u echt uit een ‘tuigdorp’ (winnaar 2011) komen en, nogmaals met alle respect, een sneue volwassene zijn.  Mijn leerlingen en ik gebruiken ‘swaffelen’, ‘selfie’ en ‘ontvrienden’ nog steeds. Niet in één zin of elke dag en gelukkig niet altijd in de klas, maar we kunnen stellen dat deze woorden blijvend zijn in onze Nederlandse taal. Gezien de afkomst van deze nieuwe woorden is het gek dat Van Dale naast de Woord-van-het-jaar-verkiezing óók een verkiezing heeft in de categorie ‘jongerentaal’. Deze categorie bepaalt immers juist het ontstaan van meer dan de helft van alle Van Dale-winnaars. De winnaar in deze categorie is ‘duimpie’ geworden; een woord dat vast ergens in een lokaal wordt uitgesproken als blijk van waardering, maar niet in het mijne. Deze categorie mag wat mij betreft dus geschrapt worden. Dat jongeren veel nieuwe woorden maken, was natuurlijk al bekend. Toch gaan de meeste jongeren niet naar vandale.nl om op hun woord van het jaar te stemmen. En de meeste jongeren kijken geen nieuws. Jongeren zíjn namelijk het nieuws. Dus terwijl wij als volwassenen alles en iedereen lekker in hokjes plaatsen, commentaar geven op dingen waar we niet veel van af weten en af en toe een beetje stemmen op vandale.nl, moeten we eens wat vaker het huiswerk van onze jongeren nakijken. Zij hebben immers de macht over onze taal. De macht waarin zij, bewust of onbewust, woorden verwekken. Ik wens mijn leerlingen komende maandag daarom allemaal een gelukkig nieuw woord.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Er was een tijd dat ik een tik op m’n achterhoofd kreeg van mijn pa als ik weer eens zat te dabben aan tafel. Tegenwoordig juichen mijn leerlingen als ik dab, om vervolgens zelf hetzelfde te doen, vierentwintig keer achter elkaar. Net zo lang tot hun pa hen de volgende dag ziek meldt door opgelopen arm- en nekklachten. Geeft het rotzooi? Nee. Wekt het irritatie op? Ja.[/intro] Dion van Meel Door: Dion van Meel     Let op: leest u het woord ‘dabben’ al op de Engelse manier? Dan bent u besmet het virus dat dabben heet.   Want dabben is dabben niet meer. Dabben was ooit een synoniem voor het woord knoeien; een woord dat voornamelijk gebruikt werd als een klein kind zat te spelen met zijn eten, waarna het hele tafelkleed onder de stamppot zat. “Niet dabben met je eten!” riep moeders dan op luide toon. Maar dát woord staat voor straf op de gang, zo lijkt. Of het ligt aan mijn huidige kinderloze bestaan thuis, want ik hoor het woord een stuk minder. Misschien ook omdat mijn vriendin het tegenwoordig accepteert als ik mijn bord met stamppot omkeer op de door haar mooi opgedekte tafel, om er vervolgens met mijn vingers in te roeren. Hoe dan ook, dabben is tegenwoordig een beweging die lijkt op niesen in de binnenkant van de arm, maar dan met het hoofd gekanteld naar de zijkant en zonder snot, waarbij de andere arm zich horizontaal strekt. En u maar denken dat de arm- en nekklachten van uw zoon ontstonden door het vele gamen.   Het ouderwetse dabben is vervangen door zijn Engelse broer. Een broer die zichzelf uiteraard op de Engelse manier uitspreekt – ‘debben’ – maar er totaal iets anders mee bedoelt. Een broer die me behoorlijk de keel uit begint te hangen. Want ‘de dab’ is verheven tot een beweging die door voornamelijk pubers op de meest onverwachte en onlogische momenten wordt uitgevoerd. Tijdens een aantekening, tijdens een toets, tijdens het praatje van de rector, tijdens corvee; overal ontstaat ‘de dab’. Het begon allemaal bij die hippe profvoetbalpubers in Europa. Paul Pogba, Mario Balotelli, Paolo Dybala, Romelo Lukaku en zelfs onze eigen Dirk Kuijt; allemaal voerden ze het dabben al eens uit na het scoren van een doelpunt. Zelfs onze koning kon het niet laten om tijdens zijn bezoek aan Oldenzaal de spastische armbeweging te maken naar een stel kinderen. Mijn leerlingen kunnen dan natuurlijk niet achterblijven: als ergens de copy-paste-methode kan worden uitgevoerd, staan zij vooraan in de rij. Ook al hebben ze geen idee waar de beweging vandaan komt. Wist ik het wel? Nee. Mijn Google-zoektocht naar de betekenis van woord en beweging bracht me naar de Afro-Amerikaanse hiphopcultuur. Binnen die cultuur beweert men dat de beweging ontstaan is door het roken van sterke wiet: als je de rook te hevig inhaleert, moet je hoesten en breng je je mond naar de binnenkant van je arm om te hoesten. Vervolgens is de beweging getransformeerd in een dansmove uit diezelfde hiphopscene. Maar waar het woord vandaan komt? Dat weet blijkbaar niemand. Weet iemand toevallig wél – iets wat ik veel belangrijker vind - hoe ‘de dab’ samen met de beweging weer zo snel mogelijk kan terugkeren naar Amerika? Want ik ben er klaar mee. Eerlijk is eerlijk: ik heb mijn eigen ruiten ingegooid. Een paar weken geleden was ik met mijn leerlingen op schoolreis. In de ochtend kregen we harde, droge afbakbroodjes die we konden beleggen met cheddarkaas die rechtop kon staan en koude, ongeschrokken eieren. Al gauw werd het een puinhoop: de cheddarkaas werd door de pubers misbruikt om er gele kaarten mee uit te delen aan elkaar en half gepelde eieren lagen op tafel, samen met wat door de afbakbroodjes afgebroken melktanden. Ik zag het aan, zoekend naar die ene zin die didactisch, pedagogisch en empathisch de beste oplossing was om dit eetfestijn niet verder te laten escaleren. Ik dacht dat ik ‘m had, dus stond snel op, riep die ene zin en ging zitten. Ik had mijn eigen doodvonnis getekend. “Jongens! Niet ‘debben’ met je eten!” Voorlopig ben ik dus nog niet van het dabben af.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.
Taalvoutje

Column: Ik zweer

Column: Ik zweer

923 shares

Ik snap 'm niet

“Meneer, man! Dit kunt u niet maken. Ik heb u écht gemaild. Ah, kom op, meneertje. Ik wil echt over naar de derde. Dit punt kan me een jaar kosten. Dat wilt u toch niet?” Naast mijn bureau staat de klassieke laatste-minuut-smeker. De leerling van alle tijden die altijd alles op het laatste moment aan laat komen. De leerling die de deadline bij iedere in te leveren opdracht even laat wankelen. Die populaire jongen die altijd achterin zit en maar eens naar voren is gelopen, smeekt nu dat ik hem niet dat punt aftrek geef, omdat hij de opdracht een dag te laat heeft ingeleverd. “Het kan écht niet dat u ‘m niet ontvangen heeft, meneer. Ik heb ‘m gisteren verstuurd! Moet u bewijs hebben? Ej, Jordan! Jij was er toch bij toen ik ‘m verstuurde?” Achterin hangt eenzelfde soort leerling achterover. “Zeker!”, schreeuwt-ie door de klas. Ik vraag de laatste-minuut-smeker of hij de e-mail op zijn telefoon kan opzoeken. “Kan niet, man. M’n tellie is net afgepakt bij meneer Hansen, maar ik heb ‘m verstuurd, echt waar! Ik zweer!” De leerling zweert. Zweren. Het betekent zoiets als plechtig beloven. Tenzij de vinger ontstoken is, want dat belooft pijn. Maar deze leerling zweert. Niet iets of iemand. Maar ze zweren, steeds vaker. “Ik pak ‘m terug, ik zweer.” “Dat broodje is zo lekker, ik zweer.” “Dat was echt vet, ik zweer.” Nog iets valt me op: jongeren zweren altijd in de tegenwoordige tijd. Waarschijnlijk omdat het werkwoord ‘zweren’ iets ingewikkelds krijgt in de verleden tijd. Er is gewoon te veel keuze. Want een wond zwoor of zweerde gisteren en hij zwoer of zweerde dat hij iets had ingeleverd. Dus zweren ze zonder lidwoord. Wát ze zweren hebben ze namelijk ervóór gezegd. Dus ‘het’ hoeft niet gezegd te worden. Inkorten en afkorten is het motto vandaag de dag. Ik laat de leerling de e-mail met zijn opdracht op mijn computer zoeken. “Ziet u wel, meneertje? Ik lieg niet!” Voor me staat inderdaad zijn mail, met opdracht. Ik kijk naar het e-mailadres waarnaar de leerling de mail heeft verstuurd. In de adresbalk zie ik de fout: er staat ‘meneervanmail’ in plaats van ‘meneervanmeel’. “Meneertje, kan toch gebeuren? Ik heb dyslexie. Uw naam is moeilijk, man!” Twijfelachtig kijk ik ‘m aan. “Dat is écht waar! ik zweer!” Hij gaat over. Maar dit flikt-ie niet nog een keer. Anders heeft het gevolgen. Ik zweer.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Heb jij ook zo'n omgeving die je inspireert tot het schrijven van columns? Of heb je last van een tergende taalergernis of wil je juist jouw favoriete woord eens in het zonnetje zetten? Stuur je column in en wie weet lees je deze terug op onze website. Geplaatste columns worden beloond met een supertof, te gek Taalvoutjes-pakket! Bewaren Bewaren

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]De trein rijdt rustig. Rustiger dan ik zou willen; achter me heeft een groepje luidruchtige meiden de treinbank geconfisqueerd. Trein, inboedel en reizigers zijn tot ergernis van velen het komende half uur in bezit van het groepje. Wij, de toeschouwers, willen eruit. [/intro] Ik zie de meisjes niet. Tóch kan ik goed volgen waar ze het over hebben. Woord voor woord. Stembanden en woordkeuzes verraden met welke categorie meisjes ik te maken heb: studenten. Dispuutmeisjes om precies te zijn. Dispuutmeisjes herken je normaliter uit duizenden. Ze hebben altijd een krakende stem, zo’n I was like-stem van MTV, alsof ze nét wakker zijn. Maar deze stemmen klinken anders. Het zijn rauwe stemmen. Stemmen die schuren tegen het dak van de trein, hees geworden door de drank en sigaretten van gisterenavond. Het lukt ze wonderwel om elkaar en alle andere aanwezige passagiers te overstemmen. De piep in hun oren maakt praten op normaal volume waarschijnlijk onmogelijk. Ik wil omkijken, nieuwsgierig geworden naar de juistheid van mijn inschatting. Ik doe het niet, laat mijn fantasie haar werk doen. In gedachten zie ik een vijftal meiden met dispuutjasjes aan. Tweede- of derdejaars, ze praten met ervaring over hun onderwerpen. Op alle ruggen prijkt trots 'LUNA', de dispuutnaam die ze iedere dag dragen met trots. Strakke jeans, hippe sneakertjes, haar in een wat hangende knot en gezicht op standje make-uploos. Zoiets. Met mijn ogen dicht luister ik naar de klassieke verhalen over wat Marlot gisteren zei tegen Jasper nadat ze ‘m vol op de bek had gepakt en over hoe Sofie gedumpt werd door Pieter, maar de volgende dag onder iemand anders lag, de slet. Gaandeweg de reis raak ik gefascineerd. Niet door de inhoud van hun verhalen - een samenvatting van hun avond is snel gemaakt: die pakte die, zij belandde in bed met hem, zij had een soa, "Nee, echt?", "Ja, en nu heeft ze nog vier andere jongens besmet", "Nee echt?", "Ja, fucking niet normaal." Nee, ik raak gefascineerd door juist dát ene woordje. Het woordje dat tijdens het gesprek meermaals terugkomt: fucking. Fucking vet, fucking niet normaal, fucking bizar. De laatste –r wordt overigens door de dispuutmeisjes uitgesproken met een holle tong, geplaatst tegen het achterste gedeelte van het gehemelte. Ook interessant, maar ik besluit mijn focus te leggen op 'fucking'. Mijn fascinatie ligt niet zozeer in het veelvuldig gebruik van het woord, want er wordt dagelijks om me heen behoorlijk wat afgefuckt. 'Fucking' is zo langzamerhand gemeengoed aan het worden in Nederland. Wat me vooral fascineert aan het woord is de afwisseling van de klinker. LUNA speelt met alle fucking kleuren van 'fucking'. In niet meer dan één minuut komen 'fucking', 'facking' en 'focking' voorbij. Fucking, facking en focking. Het striptrio wordt te pas en te onpas gebruikt door LUNA. Gaandeweg het gesprek ontdek ik een verschil tussen de drie. 'Fucking' wordt vooral als het keurige zusje van de andere twee gebruikt. 'Fucking' is zonder poespas. Soms wordt het gebruikt om het klankverschil in klinkers aan te geven. “Ik ga vanmiddag facking vakkenvullen” klinkt natuurlijk niet door de twee a’s. Dus: “Ik ga fucking vakkenvullen. 'Focking' blijkt het grovere broertje, de agressieveling met het korte lontje die nooit ergens zin in heeft. “Hij sloeg ‘m op z’n focking neus!” en “Moet ik weer focking vakkenvullen!”, bijvoorbeeld. Maar de grote winnaar van de treinreis wordt 'facking'. Lekker Amerikaans, lekker populairrr met holle tong. 'Facking' is niet alleen de versie die onder dispuutmeisjes het meest wordt gebruikt, het is de vorm die landelijke bekendheid heeft. Mede te danken aan een RTL5-programma over een niet nader te noemen blonde pop. 'Facking' bekt nou eenmaal lekker in alle omstandigheden. Thuis denk ik aan 'fucking'. Aan de gevarieerde kleuren die 'fucking' in korte tijd heeft gekregen. Aan de 'u', die zonder problemen kan veranderen in de 'o' en de 'a'. 'Fucking' laat andere klinkers toe en staat open voor nieuwe ideeën, nieuwe betekenissen, nieuwe culturen. 'Fucking' past zich aan de situatie aan. 'Fucking' is tolerant. Het woord past bij het Nederland dat wij graag zien, het tolerante Nederland. Ik denk aan andere landen. Zouden zij ook zo tolerant met 'fucking' omgaan? Zouden zij ook meerdere klinkers gebruiken? Ik denk het wel. Sowieso IJsland, het land van de Vikingen. Zij gebruiken hoogstwaarschijnlijk 'ficking'. Mooi hè, de taal? Fucking, facking, focking en ficking mooi.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in. Bewaren

923 shares

Ik snap 'm niet

Foto: Ashley Salfischberger
[intro]Ik sta met mijn rug naar mijn klas als een andere klas langs mijn lokaal loopt. Achter me hoor ik het een jongen zeggen: "Ey, check die meisje!" In gedachten verbeter ik hem. Toch kan ik het niet laten en mompel het. "Kijk dát meisje …" Ik leg m’n onduidelijke klemtoon op ‘dat’. Als ik me omdraai, kijken leerlingen me vreemd aan. Wat zegt die meneertje nu? Ze zullen het gedacht hebben. Ik ga verder met m’n les.[/intro] Door Dion van Meel Die, dit, dat, deze. Het zijn de aanwijzende voornaamwoorden van de Nederlandse taal. Woorden die de- of het-woorden aanwijzen. Maar de laatste tijd bekruipt mij het gevoel dat 'deze' en 'die' méér worden dan alleen aanwijzende voornaamwoorden. Ze winnen aan populariteit. Waar 'dit' en 'dat' eenzaam achterblijven, gaan 'deze' en 'die' in hun eentje op pad. Dat jongeren die thuis een andere taal spreken moeite hebben met dit soort woorden is algemeen bekend. De verklaring is logisch: in veel andere landen zoals Turkije bestaan geen lidwoorden en volledige regels voor het juiste gebruik van lidwoorden zijn er niet. De taal moet er dus onbewust inslijpen tijdens het lezen, leren en spreken. Dat is lastig als je ouders thuis nog de moedertaal spreken. Ik had het foutief gebruik uiteraard al vaker gehoord. Als je lesgeeft aan pubers zitten er altijd een paar tussen die het Nederlands thuis als tweede taal gebruiken, waardoor ze minder in contact komen met onze taal. Maar nooit eerder hoorde ik het in de media, tot Sef in 2011 kwam met het nummer Dit is de leven. Als titelsong voor de film Rabat gebruikte hij expres het lidwoord 'de' verkeerd. Logisch, want de roadmovie gaat over drie Marokkaanse vrienden die uiteraard steevast de klassieke lidwoordfouten maken. Omdat dit nummer zo populair werd, hoorden veel jongeren het lied. Ook jongeren met een Nederlandse achtergrond. Iets wat hip is, is snel overgenomen. Nu, in 2016, worden 'de', 'die' en 'deze' steeds vaker de baas. Ook dit is simpel te verklaren: het bekt lekker. Lekkerder dan dat keurige 'dit' en 'dat'. De harde medeklinker op het eind is soms gewoon niet fijn. En gelijk hebben de pubers, in mijn ogen de bazen van de taal. De pubers bepalen hun eigen regels. 'Taalverloedering', noemen deskundigen het. De pubers noemen het taalversimpeling. Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan? Natuurlijk, ik blijf ze verbeteren. Maar ook ik kan het niet laten om het te gebruiken als ik een leerling iets vreemds zie doen: “Wat is deze?” Taal verandert. Nog steeds. Docenten zijn daar dagelijks getuige van. Het gebeurt nu eenmaal. Tja, dat is de leven.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.
Taalvoutje

Column: Ssst

Column: Ssst

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]"Meneer! Stijle pata’s!" Achter in de klas roept een jongen van dertien naar me alsof hij een prijs krijgt voor het als eerste zien van mijn nieuwe schoenen. Dertig pubers checken me. Ze zeggen niets, kijken naar mijn voeten, draaien zich om en gaan verder met appen. Ik dank de jongen. Om mijn voeten zitten gloednieuwe Nikies. Van die Maxjes, schoenen die ik op mijn zestiende niet had, omdat alleen gabbers dat mochten. Ik was geen gabber. Ik droeg All Stars. Of Puma’s. En Rucanor-trainingspakken die leken op Aussies. Nu mag iedereen Max dragen. Dus ik ook.[/intro] Door Dion van Meel Ik kijk de klas in. Rechts zie ik opscheer op een puisterig gezichtje. Links skinny jeans om smalle beentjes. Op de eerste rij zit een jongen met zijn veel te strak aangetrokken Eastpack nog op zijn iele ruggetje. Ik stel voor hem te helpen om zijn rugzak af te doen. “Oooooooh! Jantje!", klinkt door de klas. Ik heb de leerling net een Jantje gegeven. Ik heb geen idee, maar de leerling doet zijn rugzak af. Al sissend maan ik hen tot stilte; de ssst-methode. Werkt altijd. Kost wel adem. Langs me vliegt een lesboek. Ik vraag een jongen wie het boek gooide. "Ik ga niet snitchen" is zijn antwoord. Ik zeg dat ik graag wil beginnen met de les. "Aight" hoor ik van vijf verschillende kanten. Ik pas weer de ssst-methode toe. Een meisje is druk met haar telefoon bezig. Haar vingers vliegen over het scherm. Ze wekt niet de indruk te willen stoppen. Ik gebied haar de telefoon weg te stoppen, maar kom bedrogen uit. "Meneertje, even wachten, iemand skot mij op Whatsapp." Ik pak de telefoon uit haar handen en leg 'm op mijn bureau, niet beseffend dat ik haar leven afneem. Het voelt als moord. "Oh, meneer! U weet niet wat u doet!" Ik weet het wel. En negeer haar. Mode verandert. Steeds sneller, zo lijkt. Kleding, taal, ik probeer up-to-date te blijven. Hoelang dit nog lukt? Geen idee. Nog één keer pas ik de ssst-methode toe. Deze methode trotseert alle mode. De ssst-methode is niet modegevoelig. De ssst-methode heeft schijt aan mode. De ssst-methode is de shit. [line] Met dank aan Paris Taghizadeh voor de afbeelding!
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Daar sta ik dan als docent Nederlands. Ik loop vast. Ik twijfel. Ik stamel. Ik houd me in. Ik vecht tegen de bierkaai. Schipper tussen wat wel en niet ‘mag’ in de Nederlandse taal. Voor me zitten vijfentwintig leerlingen die dit uur het vak Nederlands op het rooster hebben staan. Ik zit in dubio. De d’s en t’s kan ik duidelijk uitleggen. Ook grammatica heeft vaste regels en ezelsbruggetjes. Maar waar sta ik als de straattaal meer en meer gaat overheersen, de Engelse woorden de Nederlandse woorden in hun macht nemen en 'hun hebben' straks geen discussie meer is? Moet ik mezelf vasthouden aan het standaard Nederlands of moet ik soepeler rekenen als leerlingen hun als onderwerp gebruiken in hun toets?[/intro] Door Dion van Meel Ken jij dat even doen? Kon jij die vrouw die daar fietste? Hun zijn maandag naar de kermis geweest. Een flat is hoger als een huis. Je hebt nooit geen geld bij je. Ik wil niet met hun samenwerken: enkele voorbeelden uit de top 10 ergernissen van de Nederlanders, naar een onderzoek van taalkundige Renée van Bezooijen. Ik probeer vol te houden om mijn vrienden te verbeteren. “Niet hun, maar zij!”, zeg ik als weer een vriend veronderstelt dat ''hun' als onderwerp gebruikt kan worden. “Enige!”, roep ik luidkeels als mijn voetbaltrainer de wedstrijdtactiek bespreekt en luidkeels verkondigt dat de 'enigste' die tegen de scheidsrechter praat, hijzelf is. Hij kijkt me boos aan. Ik zak voorzichtig in mijn stoel. Ik kijk om me heen. Slechts een aantal begrijpt wat ik bedoel. Waar ligt dit aan? Waarom trekt de meerderheid zich niets van deze taalfout aan? En moet ik dan maar met de meerderheid meegaan? Moet ik mijn mond houden op zulke momenten en me overgeven? Want een wereldverbeteraar zal ik niet worden als ik mensen soms wijs op hun taalfouten. Ik ben alleen maar een betweter. Iemand die zich vasthoudt aan een regel die allang niet meer ‘hot’ is. Zijn het wel taalfouten? Of is het simpelweg taalverandering, zoals dat al eeuwenlang aan de gang is? Een discussie die al een aantal jaren voortkabbelt en af en toe wordt aangewakkerd  door een  onderzoek van één of andere professor die beweert dat 'hun' beter als onderwerp gebruikt kan worden. Zet hier tegenover de minister van Onderwijs en een boeiende discussie ontstaat. Een discussie die enkele weken later weer wegebt. Verandering en-verloedering 'Hun' als onderwerp is er langzaam ingeslopen. Waarom zoiets gebeurt, is veelal onverklaarbaar. Terwijl docenten Nederlands proberen uit te leggen dat 'hun' toch echt een bezittelijk voornaamwoord is en géén onderwerp, beïnvloeden ouders, tv en sociale media de jeugd. De jeugd doet niets anders dan overnemen. Ze horen van alles op een dag. Dan gaan ze niet ineens naar een docent Nederlands luisteren die ze drie keer in de week zien, die zegt dat 'hun' als onderwerp niet goed is. De docent staat toch nog altijd ergens onderaan het lijstje van populariteit onder jongeren. Dus veel invloed op de jeugd heeft deze docent nog steeds niet en dat zal voorlopig nog wel even blijven. Dat taalverloedering eigenlijk niet bestaat, is mij erg duidelijk gemaakt tijdens mijn opleiding. “Nee, het is taalverandering dat ons doet schipperen tussen wat goed is en wat fout is, geen taalverloedering!”, drukte mijn docent me op het hart. Een enquête van het onderzoeksbureau Trendbox uit oktober 2003 beaamt dat vooral oude mensen vinden dat taalverloedering bestaat en dat jongeren de taal vernietigen. Het mag voor deze ouderen een geruststelling heten dat de jongeren op hun beurt weer zullen mopperen over de taal van de generaties die na hen komen en zo verder. Jongeren experimenteren nou eenmaal méér met taal, kleding en muziek dan ouderen. Het heet dus blijkbaar experimenteren, niet vernietigen. "Je verstaat me toch?" Ik neem als voorbeeld een persconferentie na een willekeurige voetbalwedstrijd. Iedere week hoor ik voetballers voor een camera staan en stuntelen met de Nederlandse taal. Ik sla het gade. Ik houd mijn mond. Ik zeg niets. De volgende dag heb ik leerlingen voor me zitten die hetzelfde hebben gehoord. 'Dan' en 'als' zijn dan plots woorden die leerlingen echt niet meer uit elkaar kunnen houden. Er gaat een wereld voor deze leerlingen open als ik ze de juiste vormen uitleg. Maar een opmerking van een leerling vloert me meteen nadat ik vol trots onze standaard taal gepresenteerd heb. “Maar meneer, ons pa zegt ook altijd 'als'!” Ik wil me nog verweren en zeggen: “Dan heeft jouw vader het fout.” Maar wat verandert het? Zal deze leerling dat onthouden? Zou deze leerling iets hebben opgestoken van mijn preek over taal? Zal hij thuiskomen en de situatie eens heel even duidelijk gaan uitleggen aan zijn vader? Ik denk het niet. Ik ben simpel een verkondiger van het standaard Nederlands. Als iedereen uit de band wil springen, mag dat van mij. Als iedereen af wil wijken van wat standaard is: mij best. "Je verstaat me toch" zal de standaard zin worden van de jeugd richting een taalverbeteraar.    In 2003 schreef een aantal taalkundigen het boekje 'Verandering en verloedering; normen en waarden in het Nederlandswaarin zij de verschillende knelpunten van het Nederlands uiteenzetten. Ze discussiëren hardop over de verschillende ‘taalvariaties’ waar voornamelijk de bovenste laag van de Nederlandse bevolking zich aan ergert. Dit boekje geeft mij rust. Zoals de laatste alinea ook beschrijft: ‘Taal is voor veel mensen helaas vooral een onderwerp om zich boos over te maken. Maar wie zich verdiept in de enorme complexiteit van het verschijnsel menselijke taal – en in die van het Nederlands met al zijn variëteiten – raakt eerder vervuld van verwondering dan van verbittering.' Ik zal dus mijn best doen. Ik zal vol verwondering luisteren naar mijn vrienden die taalfouten maken. Ik zal mijn verwondering uitspreken, maar ze niet corrigeren. Hun zijn immers mijn vrienden.  
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.
Taalvoutje

Column: Chill

Column: Chill

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]“Meneer, u bent echt chill.” Het is maandagmorgen en een leerling lacht van achter zijn tafeltje, nadat ik mijn klas in het begin van de les heb medegedeeld dat ze vandaag geen huiswerk meekrijgen als ze deze les goed werken.[/intro] Door Dion van Meel Chill. Meteen waan ik me op terug op vakantie. Zon, cocktail in de hand, bloemenslinger om de nek. De waarheid is iets minder zonnig: voor me zitten dertig brugklassers die mij voor de derde dag op rij begroeten met: “Heeft u de punten?” Mijn antwoord ligt al klaar. “Goed hoor, met jou?” En doorlopen. Ik pak het lesboek dat ik voor deze les nodig heb en ga zitten. Als ik weer opkijk, staan vier brugklassers om mijn bureau heen. “Meneer, Joke wil iets vragen.” “Nee, vraag jij het maar.” “Nee, echt niet!” Vier meiden discussiëren een minuut voor mijn bureau over wie iets gaat zeggen. Het is een vermakelijk schouwspel van onzekere brugklassers, alle vier hun bruinleren schooltassen gehangen tussen pols en biceps, zoals echte meisjes doen. Ik hak de knoop door. “Wat willen jullie vragen?” “Oké”, antwoordt de kleinste van het stel. (Hoe kan zij überhaupt zo’n zware tas om haar arm laten hangen? Toch maar eens navragen bij bio.) “Eh ... nou, Joke wilde vragen of u de punten al had.” De eerste zucht op de maandagmorgen: check. Ik noteer 08.35 uur. Ondertussen trek ik twee leerlingen uit elkaar, zet ik één leerling op de gang en kijk om de beurt boos naar vier andere drukke leerlingen. Tip: probeer niet de taal van de jeugd te spreken. “Jongens, doe nou eens even chill!” 'Chill' blijkt meerdere betekenissen te hebben. De leerlingen zakken meteen weg achter hun tafeltje en doen niks meer. Het herstellen van deze fout duurt ongeveer twee minuten. Op mijn bureau ligt een berg wit lijntjespapier, volgeschreven met onderwerpen, bijwoordelijke bepalingen en dt-fouten. Vier klassen hebben zich de afgelopen week voor mij in het zweet gewerkt. Vier keer dertig toetsen mag ik dus nog nakijken. De klas deel ik mede dat ik volgens het schoolreglement tien werkdagen de tijd heb om hun toets na te kijken. Bij het woord ‘schoolreglement’ haken ze af, denk ik. Een leerling vraagt waarom zaterdag geen werkdag is. Ik antwoord dat ik Nederlands geef en dat-ie voor die vraag naar zijn docent maatschappijleer moet gaan. Hij vraagt wat 'maatschappijleer' is. Deze conversatie duurt twee minuten. Mijn lesuur kan beginnen. Om 08.45 uur. Een lesuur van een lesdag met zes lokaalwisselingen, vijf keer strafwerk, negen stemverheffingen, zeven mailtjes van collega’s, veertig vragen van leerlingen en honderdtwintig toetsen. En het is pas de tweede week van het schooljaar. Maar ik ben chill. Niet volledig relaxed, maar wel chill.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.