#Mark Mackintosh


923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]In het Nederlands worden veel eigennamen gebruikt in gezegdes en uitdrukkingen; jan en alleman komen erin voor. Deze week is columnist Mark Mackintosh de sjaak en laat hij enkele mooie voorbeelden de revue passeren (hopelijk niet voor jan lul). [/intro] “Niet op het bed springen!” S. en M., de dochters van een goede vriendin, waren nog geen twee tellen binnen of ze sprongen - met schoenen en al - op mijn matras. Drie jaar geleden had ik het een keer oogluikend toegestaan. Sindsdien moet ik eraan geloven als de twee belhamels bij mij op bezoek komen. “En doe in ieder geval je schoenen uit!”, probeerde ik nog tevergeefs. “En niet met die popcorn strooien!” S., de benjamin, sloeg haar armen over elkaar. “Nou zeg,” zei ze gepikeerd, “Wat ben jij een brave hendrik!” Tegen beter in moest ik lachen. Waar had ze dat nou vandaan? Op het schoolplein gehoord? Zo ja, dan was dat uiterst toepasselijk want de uitdrukking 'brave hendrik' gaat terug op de titel van het schoolboekje De brave Hendrik door Nicolaas Anslijn (1777-1838). Het boek begint zo: 'Kent gij Hendrik niet, die altijd zoo beleefd zijnen hoed afneemt als hij voorbij gaat? Vele menschen noemen hem de brave Hendrik, omdat hij zoo gehoorzaam is, en omdat hij zich zoo vriendelijk jegens ieder gedraagt. Hij doet nooit iemand kwaad. Er zijn wel kinderen, die hem niet liefhebben. Ja, maar dat zijn ook ondeugende kinderen. Alle brave kinderen zijn gaarne bij Hendrik. Kinderen, die met Hendrik omgaan, worden nog braver, want zij leeren van hem, hoe zij handelen moeten.'

Nieuwsgierig aagje

Een brave hendrik is een mooi voorbeeld van een eponiem, een eigennaam die in uitdrukkingen en vergelijkingen gebruikt wordt om mensen mee te karakteriseren. Eponiemen krijgen kleine letters omdat ze strikt genomen niet als eigennaam worden gebruikt, maar als zogeheten soortaanduiding: iederéén kan een brave hendrik zijn. Of een saaie piet. Of een gekke henkie. Ben je geen brave hendrik, maar juist een nieuwsgierig aagje? Dan heb je die beschrijving te danken aan het zeventiende-eeuwse kluchtspel Kluchtigh Avontuurtje van 't Nieuwsgierigh Aeghje van Enckhuysen van A. van Bogaert. Daarin reist Aagje, een nieuwsgierige jonge vrouw uit Enkhuizen, met de bevriende schipper Freekbuur naar Antwerpen. Als Freekbuur van wal gaat om een aantal dingen in orde te brengen, vraagt hij haar op hem te wachten. Maar dat duurt Aagje te lang en uit nieuwsgierigheid besluit ze zelf op verkenning te gaan in de stad. Waarna ze dronken wordt gevoerd en van al haar geld wordt ontdaan.

Praten als Brugman

In de uitdrukking 'Praten als Brugman' (veel en met grote overtuigingskracht praten) is de hoofdletter van de eigennaam Brugman behouden gebleven omdat een rechtstreekse als-vergelijking met Brugman zelf wordt gemaakt. En wel met Johannes Brugman (1400-1473), een pater die tot de franciscaanse kloosterorde behoorde. De beste man stond bekend om zijn vurige preken. 'Praten als Brugman' is al sinds de zestiende eeuw een vaste zegswijze.

Joost mag het weten

Intrigerend is de uitdrukking 'Joost mag het weten', waarin Joost geen eigennaam is, maar een benaming voor de duivel - en de naam toch een hoofdletter krijgt. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt dat de benaming teruggaat op het Javaanse woord 'joos', waarmee op het eiland een Chinese godheid werd aangeduid. Dat woord is op zijn beurt weer ontleend aan het Portugese 'deus', god. De Hollanders maakten daar 'Joost' van. Hoe een Chinese god de betekenis ‘duivel’ heeft gekregen? Het Groot Uitdrukkingenwoordenboek mag het weten: “De god van de ene religie is vaak de duivel van de andere, en zo kreeg Joost bij ons de betekenis 'duivel'.” Heb jij nog mooie voorbeelden van eponiemen en hun afkomst? Dan ben jij de ware jakob(a)! Deel ze hieronder! Bronnen: F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925, vierde druk); Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006); Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, deel VIII, 1926). [line] Mark MackintoshOver Mark Mackintosh Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond. 

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Op een vrijdagavond praat vriend X mij bij over zijn recente reis naar Indonesië in een – hoe kan het ook anders – Indonesisch afhaalrestaurant in de Jordaan. De invloed van Nederland is nog op veel plekken merkbaar, vertelt hij terwijl we op ons eten wachten. De koloniale architectuur in steden als Bandung en Semarang op Java is een goed voorbeeld daarvan, maar ook het Bahasa, de officiële taal. Duizenden woorden zijn ontleend aan het Nederlands.[/intro] “Sommige woorden zijn makkelijk herkenbaar,” zegt X. “Een wortel is een wortel, een sadel een zadel en een stempel een stempel. Je vraagt de rekening in een restoran en krijgt de karcis voor de bioskop. En gratis is uiteraard gratis.” Bij andere woorden denk je "Oh, natuurlijk!", als iemand je erop wijst: andil (aandeel), ongkos (onkosten), gorden (gordijn) en handuk (handdoek). En dan zijn er nog woorden waar je de nodige etymologische fantasie op moet loslaten: kortslet is kortsluiting, hotperdom is godverdomme, een bengkel is een garage, afgeleid van ‘winkel’ en een kakus is een toilet, afgeleid van ‘kakhuis’. De Indonesische eigenaar van het restaurant, een verschrompeld mannetje met glimmende pretoogjes, mengt zich in het gesprek. “Typisch Nederlands!”, zegt hij, een slecht humeur veinzend. “Wel opmerken dat de Indonesische taal veel woorden aan het Nederlands dankt, maar niet doorhebben dat het tweerichtingsverkeer is geweest! Jullie hebben ook veel woorden aan ons te danken!” Ik wijs schertsend naar het menu. “Kroepoek, nasi, sambal, saté en ketjap?” “Ja, maar het betreft niet alleen woorden die met eten te maken hebben. Wat dacht je van ‘bakkeleien’. Dat is een op het oog typisch Nederlands woord, maar komt van berkelahi, ‘vechten’ in het Indonesisch. En het Nederlandse ‘pienter’ komt van pintar, dat in het Indonesisch ‘slim’ of ‘bekwaam’ betekent.” We zijn op onze plek gewezen. Thuis aangekomen met onze rijsttafelgerechten, open ik mijn etymologische naslagwerken en vind een heleboel andere Indo-Nederlandse pareltjes. Onder de favorieten: ‘pakkie-an’, dat teruggaat op het Indonesische woord bagian oftewel ‘afdeling’, en ‘branie’, van het Indonesische berani, ‘stoutmoedig’. Ook X buigt zich over de boeken. “Ha! Ik voel me nu een echte gladjakker,” geeft hij toe. “Ook een woord dat van origine Indonesisch is, trouwens. Waarschijnlijk een combinatie van Maleis geladak, ‘zwerfhond’, en Javaans gladag, ‘lastpaard’, lees ik hier.” “Dat is amper te geloven!” zeg ik, met het boek Uit Oost en West: Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië voor mijn neus. “Amper, van hampir, ‘bijna’. Je weet toch.” “Dat is kras! Kras, van het Maleise kras, ‘onbuigzaam’.” “Hmm, en dan te bedenken dat we bijna amok maakten met de eigenaar van het restaurant. Amok, ontleend aan Maleis amok, ‘woede, woedend’. Weet je, eigenlijk zouden we nu terug moeten gaan en onze excuses aan hem moeten aanbieden.” X neemt nog een hapje van zijn rendang. “Ik pieker er niet over! Van het Indonesische woord pikir, ‘nadenken’. Ik ga niet meer terug naar die toko! Toko, van het ...” “Ja, ja, I get the picture. Je bent een pienter mannetje, van pintar, ‘bijdehand’. En daardoor ben ik de pisang, van pisang, ‘banaan’. Want door al dit gezwets is mijn tempé nu koud!” “Tabee, van tabe, gegroet!” Bronnen Philippa e.a. (2003-2009), Etymologisch Woordenboek van het Nederlands P.J. Veth e.a. (1889/1910, 2003), Uit Oost en West: Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië http://www.salindo.com/bahasa/onderwerpen2/nederlands_leenwoorden.htm https://indearchipel.wordpress.com/2012/12/17/indonesische-leenwoorden-in-het-nederlands/ [line] Mark MackintoshOver Mark Mackintosh Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond.  [line] Heb jij altijd al de herkomst van jouw favoriete woord willen weten? Laat het ons hieronder weten. 

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Het platteland van de staat Virginia, op twee uurtjes rijden van Washington. Vakantie. In de tuin van mijn tante, die hier onlangs van New York naartoe is verhuisd, brandt een kampvuurtje dat we net eigenhandig hebben aangelegd. Ik steek er een paar kaarsen mee aan en prik dan mijn eerste marshmallow in de vlammetjes. Tante en ik leunen achterover in onze tuinstoelen en bewonderen de sterrenhemel. “Gezellig!”, roep ik in mijn enthousiasme en in onvervalst Amsterdams. [/intro] “Pardon?”, zegt tante in al even onvervalst New Yorks. Ik probeer een Nederlands equivalent te vinden. “Cozy! Good times! Nice!” Het dekt allemaal net niet de lading. Zo zijn er wel meer woorden voor dingen, gevoelens en abstracte concepten die het Nederlands wel heeft en een buitenlandse taal niet. En vice versa uiteraard. Zoveel zelfs dat er een begrip voor is verzonnen: een taalleemte of lexicaal gat. Voor landen waar de cultuur en taal ver van ons bed staan, is dat weinig verrassend. Maar waarom bestaat er geen Nederlands equivalent van het Duitse Fingerspitzengefühl, een goed ontwikkeld gevoel of vaardigheid om een (delicate) situatie juist in te schatten en erin op te treden? En waar is ons Drachenfutter? Dat is geen drakenvoer, maar het bosje bloemen of cadeautje waarmee een man iets goed probeert te maken bij zijn vrouw. Andere persoonlijke favorieten zijn het Zweedse lagom (niet te veel, niet te weinig, maar net goed) en cafune, een Braziliaans-Portugees woord voor ‘zachtjes door de haren van je geliefde strelen’.

Gezellig natafelen en uitbuiken

Maar goed, wat hebben wij Nederlandstaligen dan wél dat anderstaligen niet hebben? 'Gezellig' dus, dat teruggaat op Middelnederlands gesellen: zich aansluiten bij, zich mengen onder. Reeds in de dertiende eeuw zijn bronnen te vinden waarin sprake is van gesellich: gemeenzaam omgaand met, vertrouwd. En wat te denken van 'uitbuiken', volgens Van Dale ‘(informeel) na het eten nog even aan tafel blijven zitten’. 'Uitbuiken' is een zusterwoord van 'natafelen', dat naar mijn weten evenmin een equivalent heeft in een westerse taal. Een verschil is dat natafelen een gezellig groepsgebeuren is, terwijl uitbuiken ook een soloactiviteit kan zijn. Een ander verschil is dat je bij het natafelen aan tafel blijft zitten, terwijl je voor het uitbuiken vaak uitwijkt naar de bank of een gemakkelijke stoel om je benen te strekken en je buik te laten ... eh ... uitzakken? Over de oorsprong van beide woorden tasten etymologen overigens in het duister. Wie heeft nog meer glanzende voorbeelden van lexicale gaten? Deel ze hieronder! Bronnen Dr. R. Orr, ‘Dutch Words across Cultures’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek [line] Mark MackintoshOver Mark Mackintosh Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond.  [line]

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]“Ay, dios mío!” verzuchtte X laatst tijdens een wandeling door de Utrechtse binnenstad. Ze was enkele maanden geleden van Sevilla naar de Domstad verhuisd en kon nog niet helemaal aarden. “Wat is het Nederlands toch een moeilijke taal. Ik heb geen enkele houvast, niets waaraan ik de betekenis van woorden of grammaticale constructies kan herkennen.”[/intro] Door Mark Mackintosh

Nederlands voor Spaanse beginners

Ze had een puntje. Waar het Nederlands met veel plezier leent van het Engels en in het verleden volop van de Franse en zelfs Duitse taal heeft gesnoept, is er weinig interesse geweest in het Spaans. We hebben tachtig jaar lang oorlog met de Spanjaarden gevoerd, maar daar is in de Nederlandse taal niets van terug te zien. Het beperkte lijstje Spaanse leenwoorden heeft voornamelijk met scheepvaart en handel te maken, en in het bijzonder met de wonderbaarlijke producten en natuurverschijnselen die de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld zagen. Maïs, orkanen, jaguars en tabak zijn in het Nederlands terechtgekomen via het Spaans, dat op zijn beurt woorden van verschillende indianenstammen heeft toegeëigend. Veel ‘Spaanse’ woorden hebben we eigenlijk te danken aan inheemse volkeren in de Caraïben en aan de Azteken in Mexico en de Inca’s in Peru. “Geef de moed niet op!” zei ik tegen X. “Ik schrijf woordweetjes voor Taalvoutjes en je hebt me zojuist een idee gegeven voor mijn volgende column: Nederlands voor Spaanse beginners. Oefen je spreekvaardigheid door middel van typisch Nederlandse gesprekken waarin, voor de broodnodige herkenning, Spaanse woorden zijn verweven. Het zijn er niet veel, maar je kunt niet alles hebben. Vámonos!  

Boodschappen doen in de Appie

Spaanse beginner: “Goedemorgen! Mag ik u iets vragen?” Winkelbediende: “Zucht. Vooruit dan maar, gozer. Maar snel een beetje, want mijn shift zit er bijna op en ik moet naar mijn salsales [Spaans salsa, saus].” Spaanse beginner: “Ik ben op zoek naar avocado’s [ontlening van het Azteekse ahuacatl, testikel].” Winkelbediende: “Ziet u links het schap met cacaoproducten [ontlening van het Azteekse cacauatl, cacaoboon]? Daar rechtsaf slaan en dan kom je uit bij de groenteafdeling.” Spaanse beginner: “Ah, mooi want ik heb ook nog tomaten [ontlening van het Azteekse tómatl,  zwellen] nodig en aardappelen om patat [Spaans patatas, ontleend aan Caribische taal] te maken. Ligt daar ook de mayonaise [Spaans mahonesa, genoemd naar populaire saus in Mahón, de hoofdstad van het eiland Menorca]?” Winkelbediende: “Zeker weten, gap!” Spaanse beginner: “Perfect, want ik maak ook tapas [Spaans tapa, deksel] en een paëlla.” Winkelbediende: “Zooo, feestje! Fiesta! En je hebt mazzel, want het wordt lekker weer. Ken je lekker op je patio zitten, met een tequila in de hand!”  

Sinterklaasintocht

Spaanse beginner: “Allemachtig! Wat voor armada [Spaans armada, vloot], komt daar in de haven aan? En wat voor cargo [Spaans cargo, vracht] neemt die mee? Ouder: “Dat is de boot van Sinterklaas, de goedheiligman, en zijn trouwe hulpjes, de Zwarte Pieten!” Spaanse beginner: “Zwarte Pieten? Maar dat zijn blanken met zwarte schmink en dikke rode lippen die de clown uithangen! Onder commando [verouderd Spaans comando, bevel] van een oud blank mannetje! Dat is je reinste racisme!” Ouder: “Doe niet zo moeilijk! Het is een kinderfeest! Kijk maar, ze delen chocola [ontlening van het Azteekse chocolatl, bittere drank] uit! En Sinterklaas komt nota bene uit Spanje!” Spaanse beginner: “Schandalig, er zou een embargo [Spaans embargo, beslaglegging op goederen] op dit soort vertoningen moeten komen!” Ouder: “Zeg, wie wil hier integreren?! Nu even niet zo macho [Spaans macho, mannetje, mannetjesdier] doen. Basta[Spaans bastar, genoeg zijn]!”  

Daten

Spaanse beginner: “Dank je wel voor een geweldige avond. Wat een goed idee om naar dit restaurant te gaan!” Date: “Ja, ze hebben bijzondere dingen op het menu. Ik had nooit gedacht dat ik een aficionado [Spaans aficionar,genegenheid brengen] zou zijn van alligatorvlees [verbastering van het Spaanse el lagarto, de hagedis]! Spaanse beginner: “Ja, zolang die maar geserveerd wordt met genoeg aioli!” Date: “Het is in ieder geval een heerlijke escapade [Spaans escapar, ontsnappen] van de Hollandse keuken. Al weet ik niet of ik ooit nog een lamastoofpotje neem [ontleend aan het Quechua llama, vee]. Waarschijnlijk alleen onder druk van de junta [Spaans junta, bestuur] of de guerilla’s [Spaans guerilla, kleine oorlog] die heersen over de haciëndas waar die beesten worden gefokt!” Spaanse beginner: “Haha, Hollandse humor is hilarisch!” Date: “We maken alleen geen grappen over de rekening. Let’s go Dutch. Alles zullen we eerlijk delen. Dan zijn we beiden de sigaar [verouderd Spaans cigarro, ontleend aan Mayawoord siqar, opgerolde tabaksbladeren roken]! Spaanse beginner: “Ay, caramba [eufemisme voor Spaans carajo, penis]! Ik bedoel, potverdriedubbeltjes!” [line] WINACTIE: WIN EEN T-SHIRT VAN POCABOCA!sisenor_white_600x600_front Wat is jouw favoriete Spaanse woord? Deel 'm hieronder en wie weet belonen we jou met een supercool, megagaaf t-shirt van Pocaboca.nl! Je mag zelf uitkiezen welke je het leukste vindt. Ga je voor Mañana, mañana, Si Señor of toch You had me at ,,Hola''?  

923 shares

Ik snap 'm niet

Mijn favoriete woord is ‘verfomfaaid’. Wist jij dat er muziek schuilt in dit woord? 

Mark Mackintosh   Door Mark Mackintosh     Een onomatopee (van het Oud-Griekse ὄνομα - naam - en ποιέω - ik maak) is een moeilijk woord voor een basale eigenschap van veel talen: klanknabootsing. Om iets te beschrijven, laat je weten wat voor geluid het maakt. Zo verwerven we onze eerste woordenschat; kersverse ouders hebben het niet over een trein of een auto, maar over een tjoektjoek en een toettoet. Een hond is een woefwoef en een kat een miauw.

Poespas over tomtoms

Ook veel andere woorden herkennen we meteen als een onomatopee. Zo zijn veel muziekinstrumenten vernoemd naar het geluid dat ze maken: pauk, tomtom, maracas, didgeridoo. Maar er zijn ook volop woorden waarvan je niet zo snel zou denken dat ze een onomatopee zijn. Mijn waarde collega Ties Rohof haalde in zijn woordweetje over onomatopees ‘poespas’ aan als glanzend voorbeeld. Een van mijn favoriete Nederlandse woorden, 'verfomfaaid', hoort zowel thuis in het rijtje verrassende als in het rijtje muzikale onomatopeeën.

Grimmig bestaan

Dat zit zo: het woord heeft wortels in de Duitse kroeg. In het Nederduits gebruikten mensen als de Gebroeders Grimm aan het einde van de achttiende eeuw het werkwoord verfumfeien om aan te duiden dat iemand zijn tijd aan het verdoen was met muziek en dans, met name in de kroeg. Dat werkwoord ging op zijn beurt terug op fumfei en fidelfumfei, twee woorden die volgens het befaamde Deutsches Wörterbuch van de Gebroeders Grimm onomatopeeën waren; ze bootsten vioolgeluiden na.

Slordig

Verfumfeien was geen lang leven beschoren bij onze oosterburen, maar het afgeleide bijvoeglijk naamwoord ‘verfomfaaid’ mag zich in Nederland nog op veel aandacht verheugen. Van zijn oorspronkelijke betekenis ‘verkwisten’ was het een klein sprongetje naar de huidige betekenis ‘slordig, verfrommeld, beduimeld’. In de negentiende eeuw vinden we daarvan al volop voorbeelden in de vaderlandse literatuur. Zo lezen we in Hanna van E.J. Potgieter uit 1843: “Wel, meid, wat is je muts verfomfaaid en wat zien je oogen rood – waait het zo?” Bronnen: J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal M. Philippa e.a. (2003-2009), Etymologisch Woordenboek van het Nederlands Buurtaal.de/blog/verfomfaaid

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Sinds begin mei draait het toeristencircus in Amsterdam weer op volle toeren. Uit de hele wereld komen vrienden van mij op bezoek om van het brede culturele aanbod van de Nederlandse hoofdstad te genieten. Lees: stoned door de Wallen te slenteren. Laatst ging ik tegen beter weten in mee op een wandeling door dit bekendste stukje Amsterdam. Tot mijn verrassing hadden ze zich in de historische materie verdiept.[/intro] Mark Mackintosh   Door Mark Mackintosh   “Wist je dat de term ‘red light district’ voor het eerst in 1894 werd opgetekend door The Sandusky Register, een krant in wat toen nog het Wilde Westen van Amerika was?” Ik schudde mijn hoofd terwijl we langs een paar rood opgelichte dames van lichte zeden liepen. “Aangenomen wordt dat de term voor het eerst werd gebruikt voor de hoerenbuurt van het wildweststadje Dodge City in Kansas, waar het Red Light House, een populaire saloon, het epicentrum zou zijn geweest van dingen die het daglicht niet kunnen verdragen.” Een andere vriend pakte zijn stadsgids erbij en wilde ook even geleerd doen: “Er is ook een theorie dat de bouwers van het Amerikaanse spoor rode lantaarns meenamen als ze bordelen bezochten, zodat collega’s hen gemakkelijk konden vinden in geval van nood.” Geval van nood? Juist, ja. “En andere etymologen wijzen op de de Japanse term akasen, ‘rode lijn’, een verwijzing naar de rode lijn die de Japanse politie gebruikte om op stadsplattegronden de hoerenbuurten te markeren.”

Hoerenstreken en ouwe hoeren

Eenmaal thuis verdiepte ik me in andere woorden die met het ‘oudste beroep ter wereld’ worden geassocieerd. Sommige daarvan zijn ook op respectabele leeftijd. Zo wordt het Nederlandse ‘hoer’ in de betekenis van prostituee reeds in het begin van de dertiende eeuw opgetekend. Het gaat terug op het Gotische hôrs en het Oudhoogduitse huora, beide benoemingen voor echtbrekers, overspelige vrouwen. Belgisch filoloog Frans Debrabandere merkt in Een beetje prostitutie in Nederlands van Nu op dat het dus ook niet verwonderlijk is dat het woord in allerlei ongunstige betekenissen voorkomt: een hoerenkleur is een lelijke kleur, een hoerenmaat een schrale maat en een hoerenstreek een gemene streek. Wie kletst als een ouwe hoer, die zeurt. Een kletskous noemen we dan ook een ouwe hoer. Ironisch genoeg is de oorspronkelijke betekenis van het woord juist positief; de meeste etymologen nemen aan dat het hetzelfde woord is als het Latijnse cara, de vrouwelijke vorm van carus, ‘dierbaar, lief, geliefd’. Door klankverschuiving zijn we uiteindelijk op ‘hoer’ uitgekomen.

Te koop

Maar prostitutie, het internationaal gebruikelijkste woord voor het oudste beroep ter wereld, is eigenlijk niet zo heel oud. Het wordt pas eind achttiende eeuw voor het eerst in het Nederlands aangetroffen, met dank aan de Fransen. Zij leenden het woord weer van het Latijnse prostitutio, ‘het tentoonstellen’, dat is afgeleid van het werkwoord prostituere, ‘te koop aanbieden’. Er bestaat nog wel wat onenigheid over de herkomst van ‘lichtekooi’. Waarschijnlijk is deze benaming voor een prostituee gedeeltelijk een scheepsterm; het betreft een dame die men gemakkelijk (licht) een bed op een schip (kooi) in krijgt. Volgens een ander etymologisch kamp is ‘kooi’ een verbastering van het Franse cul (vulgair voor ‘kont’). ‘Licht’ zou naar het werkwoord ‘oplichten’ in de zin van ‘opheffen’ verwijzen. Een lichtekooi schudt veel met haar achterste, zij ‘licht haar kooi’. Bronnen: Frans Debrabandere, Nederlands van Nu (Jaargang 54 - oktober 2006); P.A.F. van Veen en N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek (1997).

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]What did the French ever do for us? Wat denk je van de honderden woorden en uitdrukkingen die ze aan de Nederlandse taal cadeau hebben gedaan?[/intro] Veel buitenlandse vrienden die me op komen zoeken in Amsterdam vinden dat het Nederlands als een combinatie van Engels en Duits klinkt. De Franse invloed op onze taal komt vrijwel nooit ter sprake. En dat terwijl het Frans tot begin vorige eeuw de voertaal van de elite in Nederland en de rest van Europa was. Er werd toentertijd net zo vrij van de Franse taal geleend als tegenwoordig van het Engels. Gevolg: honderden Franse woorden en uitdrukkingen die we nog steeds dagelijks bezigen, maar waarvan we in veel gevallen niet eens weten dat ze van origine Frans zijn. Ik probeer dat aan mijn buitenlandse logés duidelijk te maken aan de hand van een Frans-Nederlands abc: een collectie onzinverhaaltjes waarin Franse woorden op alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Ik ben inmiddels tot de helft van het alfabet gekomen. Wie voelt zich geroepen een bijdrage te leveren aan de andere helft? Dank je wel, merci!

De A van amuses en affaires

De ambassadeur van Spanje, een autoritair en arrogant mannetje, is gisteren na een attaque per ambulance naar het ziekenhuis van Courchevel vervoerd. Hij had tijdens het après-skiën avances gemaakt naar de vrouw van zijn Belgische collega. Hij kon door haar gekke accent – en het feit dat ze net een amuse van aubergine in haar mond had gestopt – niet alles verstaan wat de dame zei, maar ze ging duidelijk niet in op zijn avances en sloeg alarm. “Wie denk je wel dat je bent?” vroeg ze, “François Hollande? Afijn, ik zit echt niet te wachten op een affaire. En allez, ik kan echt wel wat beters krijgen! Wie kan jou nou au sérieux nemen? Aju!”

De B van bonnefooi en besognes

Twee bandieten overvielen vorige week op de bonnefooi een bijouterie aan een drukke boulevard. “Vul deze bagagetas met juwelen!” bevalen ze de man achter het bureau. “Mijne heren, het is niet bepaald bon ton om een vuurwapen op iemand te richten”, antwoordde deze met bravoure. “En het is zeker niet mijn bedoeling te badineren of uw overval te bagatelliseren, maar ik heb niets van waarde. Ik run een Franse concept store voor de beau monde en bon vivants, maar veel levert het nog niet op. Ik verkoop slechts wat bric-à-bracbonbons en een lekkere kruidenbouillon. Kunt u zich dan ook richten op een andere branche? Ik heb al genoeg bourgeois besognes!”

De C van chefs en chantage

Laatst stapte een bekende cabaretier en coryfee van de Nederlandse theaterwereld na weer een uitverkochte voorstelling in de taxi. De chauffeur herkende hem meteen. “Chef! Ik ken jou! Vertel eens wat over het leven achter de coulissen!” De cabaretier was moe maar toonde zich coulant. “Je kunt me alles vragen”, zei hij. “Je krijgt van mij carte blanche.” Na een ritje van slechts vijftien minuten werd de chauffeur geboden te stoppen bij een café. “Dat is dan vijftig euro, in kleine coupures als het even kan.” “Vijftig euro voor dat ritje?” schreeuwde de cabaretier. “Dat is je reinste chantage!” “Tsja, we kunnen niet allemaal louter van onze charmes leven en alles cadeau krijgen.” Gefrustreerd reikte de cabaretier naar zijn portemonnee, maar moest tot zijn grote consternatie vaststellen dat die leeg was. “Wat een catastrofe, ik heb geen contant geld meer! Accepteert u ook cheques?” “Crimineel!” brieste de chauffeur. “Mijn taxi uit, voordat ik je castreer!”

De D van doceurtjes en derrières

De douane op Schiphol is vaak het decor van illegale praktijken. Toeristen proberen douaniers met douceurtjes te paaien om verboden souvenirs toch het land binnen te krijgen. In de meeste gevallen gaat het om delicatessen die bedoeld zijn voor een chic diner. Maar sommige souvenirs passen niet eens in een tas of koffer. Zo probeerde laatst een Franse documentairemaakster een dressoir van ivoor door de douane te loodsen. Toen de douaniers haar de toegang weigerden en met enig dedain naar haar papieren vroegen, ging ze met haar dikke derrière op het dressoir zitten. “Ik sta niet op voordat jullie me erdoor laten", zei ze stellig, terwijl ze frummelde aan haar decolleté. “Mijn man wacht al uren buiten in zijn deux-chevaux om dit pronkstuk naar het depot te brengen. Ik ga niet verder in discussie met u!”

De E & F van embonpoints en fondant

De etaleur van het chique warenhuis wachtte op zijn oudere collega bij de entree van de derde etage. Hij had hem nog nooit ontmoet en was gespannen. Hoe zou de samenwerking met deze éminence grise verlopen? Zelf stond hij te boek als een enfant terrible. Zijn frappante winkelramen waren een explosie van kleuren; het tegenovergestelde van het elegante werk van zijn collega. De twee vormden desalniettemin de fine fleur van hun kleine wereld. Na twintig minuten verscheen de man in een wolk van eau de cologne eindelijk met zijn volledige entourage: twee persoonlijke assistenten en drie stagiairs. Zijn conculega was minder intimiderend dan gedacht – was dat een stevig embonpoint dat hij zo en profil door die bonte blouse heen zag? Hij wilde hem bijna fouilleren om het te verifiëren. Door zijn zenuwen vergat hij tot overmaat van ramp even de etiquette en zoende de beste man en plein public op de lippen. Wat een enorme faux pas! Wat een farce! “Je vorige etalage was exquis”, zei hij snel, alsof er niks aan de hand was. “Merci”, antwoordde zijn collega. “Maar nu is het tijd voor de grote finale! Een spectaculaire etalage waar veel mensen op af komen kan het warenhuis voor het faillissement behoeden.” Hij knikte en lachte iedereen vriendelijk toe. “En als we vanavond klaar zijn met ons werk, dan gaan we allemaal bij mij thuis fonduen, met fondant toe!”

De G & H & I van gourmetten, honneurs en idioten

De gouverneur keek nog eens op zijn horloge. De monteur was al een al half uur te laat en nergens in de enorme garage te bekennen. Het humeur van de bewindsman verslechterde met de minuut. Wat een inferieure service! Hij zou zo zeker te laat komen voor het diner in het museum, dat als hommage aan een Franse ontwerper van niet bijster interessante haute couture werd gehouden. De genodigden zouden nu vast nog bezig zijn met de hors-d’oeuvres, maar binnen een uur zou iedereen aan tafel plaatsnemen om te gourmetten. Voor het evenement moest hij de honneurs waarnemen – hij kon het zich niet permitteren nog veel langer te wachten. Zonder enige gêne zocht hij zijn auto in de garage op en reed weg zonder te betalen. Stelletje idioten!

De J & K & L & M van journalisten, kilometers, lingerie en madammetjes

De journalist was al uren door de metropool aan het rijden (gelukkig bood zijn autoverzekering onbeperkte kilometrage) toen hij eindelijk het louche theater vond waarover zijn informant had verteld. Hij trapte iets te snel op de rem, waardoor hij zijn verse jus d’orange over zijn jacquet morste. “Nondeju!”, mopperde hij en parkeerde snel zijn bolide aan de kant van de boulevard. “Twee kaartjes voor de matineevoorstelling”, zei hij tegen de caissière en holde meteen naar de loge. Zou hij al te laat zijn? Aan de rechterzijde van de loge was een onopvallende deur die naar een privékamer leidde. Zonder verder na te denken, liep de journalist met zijn camera naar binnen en vond waar hij voor kwam: de president en zijn maîtresse in een lits-jumeaux. Zij in een sexy kostuum en maillot en hij, quelle surprise, in vrouwenlingerie. De journalist kwam binnenlopen op het moment suprême, maar de president en zijn madam lieten zich niet uit het veld slaan. “Hé, lekker ding, heb je zin in een ménage à trois? We beloven je, het wordt magnifiek; we doen niets met de Franse slag!” [line] Mark MackintoshOver Mark Mackintosh Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond. 

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Of humor en Duitsland ooit samengaan, vraagt u? Jazeker, en wel in mijn familie! Mijn moeder is van origine Duitse en mijn vader is een Amerikaan. De lingua franca tussen mijn ouders, mijn zus en mij is dan ook het Nederlands. Maar als we op familiebezoek gaan in Aken, dan moet mijn vader er wel aan geloven en in zijn beste Duits converseren. En dat levert keer op keer komisch taalgoud op.[/intro]

Ein richtiges Loch

Afgelopen weekend was het weer raak. Mijn peetoom, een verse pensionado, vertelde uitgebreid over alle reizen die hij nu van plan was om te maken en de nieuwe Mercedes die voor de deur blonk. "Ach," zei mijn vader, "du hast jetzt richtig ein Loch in der Hand!" Mijn oom keek hem aan alsof hij zich net in zijn Radler had verslikt, en ik keek naar mijn vader met plaatsvervangende schaamte. Hij had een prima letterlijke vertaling gemaakt van de Nederlandse uitdrukking ‘een gat in de hand hebben’, maar de boodschap kwam niet helemaal over. Het Duitse equivalent is ‘jemandem rinnt das Geld durch die Finger’ en hoewel een Duits Loch kan verwijzen naar zo’n beetje elk gat, moest ik − en waarschijnlijk ook mijn oom − vooral denken aan das Arschloch. Er ging een lampje bij mijn vader branden en hij besloot zijn faux-pas met echte Hollandse humor te corrigeren. "Aber das ist kein Problem für dich," zei hij. "Du bist nicht für ein Loch zu fangen!"

Gatverdamme

Waar komen die twee aparte uitdrukkingen vandaan? Wie niet voor één gat te vangen is, is vindingrijk; hij of zij vindt voor elk probleem een oplossing. Volgens de meeste etymologen gaat de zegswijze terug op de jacht. Zo melden zowel het Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) en Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden van F.A. Stoett dat de uitdrukking verwijst naar het gedrag van konijnen, dassen en vossen. Zij graven holen (of burchten) met meer dan één uitgang. Je kunt ze dus niet vangen door één gat te ‘bewaken’.

Voor de hand liggend

‘Een gat in de hand hebben’ wordt door geen enkel etymologisch woordenboek dat ik heb kunnen vinden besproken, wellicht omdat de betekenis voor de, eh, hand ligt. Een interessante observatie is dat het Nederlands verwijst naar zowel de hand als vingers om iemand te beschrijven die veel geld uitgeeft; je kunt een gat in de hand hebben of geld door je vingers laten glippen. Bij andere talen is t het een of het ander. Duitsers zeggen alleen ‘jemandem rinnt das Geld durch die Finger en Fransen spreken over l’argent lui fond entre les mains’. En de Engelsen hebben het wel over een gat, maar een gat in je broekzak in plaats van je hand: ‘money burns a hole in somebody’s pocket’.

Bronnen:

M. Philippa e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2003-2009); F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925) ; Van Dale, Uitdrukkingenwoordenboek  (2006).

[line] Mark MackintoshOver Mark Mackintosh Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond. 

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Laatst vroeg ik het zevenjarige dochtertje van een vriendin wat ze voor haar verjaardag wilde hebben. "Een paard", luidde het antwoord. Die zag ik aankomen; ze was net begonnen met paardrijden. "Wil je dan aan paardenraces meedoen?" "Nee", was het antwoord, "ik wil in het circus werken. Als paardenmeisje." Een respectabel beroep. Net als andere circusfuncties zoals clown, jongleur, goochelaar en leeuwentemmer. Door ons gesprekje besefte ik dat ik niks van de geschiedenis van het circus afwist. Was het woord geen Latijn en vond de traditie van een rondreizend circusgezelschap dus ook zijn oorsprong in het Romeinse rijk?[/intro] Door Mark Mackintosh

Nee. Het woord ‘circus’ is inderdaad Latijn, maar heeft niets van doen met ons circus. Het betekent letterlijk ‘cirkel’. De Romeinen noemden zo de renbanen waar hun geliefde paardenraces plaatsvonden. Maar het circus waar jij en ik naartoe gaan is een vrij recente uitvinding waarvan de Engelse sergeant Philip Astley (1742-1814) aan de wieg staat. Na een militaire carrière als ruiter zag Astley geld in paardenshows. Hij opende een manege in Londen waar hij in de ochtend lesgaf en in de middag allerlei kunstjes op paarden vertoonde. Het middelpunt van zijn gebouw was een ronde piste die hij de cirkel of circus noemde. Door de ronde vorm had het publiek vrij zicht op de voorstelling en dankzij centrifugale kracht konden ruiters hun evenwicht bewaren terwijl ze op galopperende paarden stonden en rondjes door de piste maakten.

Goochelaars en acrobaten

Na een aantal jaren volle zalen getrokken te hebben, besloot Astley de voorstellingen nieuw leven in te blazen door goochelaars, jongleurs en andere acrobaten in te huren die tussen de paardenvoorstellingen door hun kunsten konden vertonen. Etymologisch zijn deze vakken nauw aan elkaar verwant. ‘Goochelen’ komt van het werkwoord gokelen (toveren, goochelen), dat reeds in de veertiende eeuw in gebruik was. Kijken we nog verder terug in de tijd, dan vinden we het Middelnederlandse goken (misleiden, bedriegen) en gooc (domoor). Volgens sommige etymologen is het ook mogelijk dat het woord teruggaat op het Latijnse joculari (schertsen), waar we dan weer via het Frans onze jongleurs aan te danken hebben. Reeds in de twaalfde eeuw spraken Fransen van jogler (spelen, grappen maken), waarna de betekenis geleidelijk vernauwde tot ‘goochelen’ en ‘behendigheidskunsten doen’. Het woord ‘acrobaat’ is van recentere datum. Het is ontleend aan het Frans, dat daarmee vanaf de achttiende eeuw doelde op koorddansers en inspiratie putte uit het Griekse werkwoord akrobateĩn (op de tenen lopen).

Send in the clowns

Astley voegde ook clowns toe aan zijn voorstellingen. Niets nieuws – clowns waren sinds de Tudor-dynastie onlosmakelijk verbonden met het Engelse theater aan het koninklijk hof of als onderdeel van rondreizende toneelgezelschappen. Ze maakten niet alleen grappen en grollen, maar waren in veel gevallen ook getalenteerde muzikanten en acrobaten. Het woord ‘clown’ is ontleend aan het Engels en werd reeds in 1600 opgetekend, maar het is van onzekere herkomst. Volgens de meeste etymologen is het hetzelfde woord als clowne (boer, lomperik, onnozele hals) en waarschijnlijk verwant met het Nederlandse kloen (lummel, onnozele hals), waar onze kluns vandaan komt.

In de tent gelokt

En zo was het moderne circus geboren. Astleys uitvinding vond al snel zijn weg naar het buitenland. Elke Europese hoofdstad die ertoe deed had in no time zijn eigen circusgezelschap en een indrukwekkend gebouw waar alle voorstellingen plaatsvonden (denk aan ons eigen Circus Carré in Amsterdam). Circustenten, waar we nu het circus mee associëren, zijn geen Europese maar een Amerikaanse uitvinding. In de VS woonden buiten een paar steden om lange tijd niet genoeg mensen om een permanent circustheater economisch te rechtvaardigen. Om genoeg klandizie te garanderen, moesten circusgezelschappen dus gaan rondtrekken. En om zo snel en licht mogelijk van plek naar plek te reizen, bood een grote tent uitkomst.

Bronnen:

M. Philippa e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2003-2009); Joseph Halperson, Das Buch von Zirkus (1926).


923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Om mijn verjaardag te vieren, reisde ik een aantal weken geleden met Vellah, een van de Taalvoutjes-oprichtsters, af naar Rome voor een weekendje lekker eten en terrasjes pikken. En dat deden we, maar we besteedden bijna net zo veel tijd aan het wachten op bussen die nooit kwamen en het zoeken naar eettentjes die níét de hele dag dicht waren.[/intro]

  Door Mark Mackintosh  

Cazzo!”, riep ik gefrustreerd, toen we weer eens een half uur hadden gewacht op een bus die er zijn geheel eigen schema op nahield. “Alles leuk en aardig, maar ik begrijp niet hoe dit zooitje ongeregeld ooit een wereldrijk heeft kunnen runnen! En, seriously, what have the Romans ever done for us?” “Daar komt onze bus al”, suste Vellah. “En wat betreft de bijdragen van de Italianen aan Nederland, wat dacht je van alle Italiaanse woorden die in het Nederlands terecht zijn gekomen?”

De Italiaanse invloed

Volgens het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs zijn dat er welgeteld 360. Er vallen drie tijdperken te identificeren waarin de grootste bijdragen zijn geleverd. Het eerste valt samen met de komst van Italiaanse bankiers in de Nederlanden tussen de dertiende en zeventiende eeuw. Zij introduceerden een nieuwe wijze van handel drijven en betalen, door middel van onder andere wisselbrieven en geldwisselkoersen. Begrippen als ‘incasseren’, ‘valuta’ en ‘bruto en netto winst’ maakten hun opwachting in het Nederlands. De tweede periode valt samen met de renaissance, die in de veertiende eeuw in Italië ontstond en termen uit de schilderkunst, muziek en wetenschap naar Nederland transporteerde. De derde periode is de twintigste eeuw, toen de doorsnee Nederlander verliefd werd op de Italiaanse keuken. Waar zouden Henk en Ingrid zijn zonder hun diepvriespizza, vermicelli en pestopotjes? Aangezien mijn sociale leven toch verre van la dolce vita is, nam ik de tijd om zo veel mogelijk woorden uit deze drie tijdperken te verwerken in een alternatieve versie van de befaamde sketch uit de film Life of Brian. Hopelijk wordt zo duidelijk dat die Italianen nog niet zo slecht zijn.

De wekelijkse besloten werkbespreking van de Nederlandse Taalunie

Teamleider Reg, na een kort intermezzo: “Al die Italiaanse leenwoorden, we worden er gek van! De Italianen hebben het Nederlands besmeurd met hun belachelijke prietpraat. Niet alleen onze taal, maar ook die van onze vaders en onze vaders’ vaders!” Stan: “En van onze vaders’ vaders’ vaders.” Reg: “Ja.” Stan: “En van onze vaders’ vaders’ vaders’ vaders.” Reg: “Oké, Stan, we snappen het. En wat hebben de Italianen ons er ooit voor teruggegeven? Zeg het maar! Tempo, tempo, want ik heb niet de hele dag!” Xerxes: “Muziek! Waar zouden we zijn zonder de klavecimbel, fagot, viool, trombone en contrabas? Of de tenor, sopraan en bas? Er zou geen opera meer zijn, geen aria’s of a capella. We zouden in een verschraald muzieklandschap van Toppers en Marco Borsato’s ronddwalen! En we kunnen nu ook echt dansen op muziek. Een wereld zonder ballerina’s zou een waar inferno zijn.” Reg: “Oké, maestro, klopt, veel muziek en dans hebben we aan de Italianen te danken. Dat zal ik niet ontkennen.” Incognito taalpurist: “O, en architectuur!” Stan: “O ja, architectuur. Reg, zonder de Italianen zouden we in Nederland allemaal nog in plaggenhutten wonen.  Nu hebben we prachtige villa’s met fresco’s, pergola’s en terracotta potten in onze tuinen! En stukadoors!” Reg: “Toegegeven, er is de nodige animo voor Italiaanse muziek, dans en architectuur. Dat zijn drie dingen die furore hebben gemaakt onder de Hollanders. Maar verder?” Xerxes: “Lekker eten ...” Reg: “Ja, nogal wiedes. Lekker eten spreekt voor zich. Ik ben niet zo’n enorme barbaar dat ik geen boodschap heb aan vermicelli, broccoli, polenta, artisjokken, chianti, salami, gorgonzola, ravioli, risotto, spaghetti, martini’s, espresso, minestrone, pizza, mozzarella, lasagne, tagliatelle, carpaccio, tiramisu, ciabatta, pesto, mascarpone, cappuccino of godvergeten tosti’s! Maar wie kan me vertellen wat – muziek, dans, architectuur en lekker eten daargelaten – de Italianen ooit voor ons hebben gedaan?” Een andere incognito taalpurist: “De moderne wetenschap ... Die zou ondenkbaar zijn zonder de telescoop.” Reg: “Oké, oké, daar heb je een punt.” Dito taalpurist: “O, en ons moderne bankstelsel, met internationale firma’s, girorekeningen, deposito’s, incasso’s, valutakoersen, kwartaalbalansen, netto- en brutolonen, negatieve saldo’s, kredieten en obligaten!” Andere taalpuristen: “Kassa’s! Trampolines! Confetti! Stiletto’s! Impresario’s! De lotto!” “Oké, prima, maar muziek, dans, architectuur, lekker eten, de wetenschap, het moderne bankstelsel, trampolines, confetti, stiletto’s, impresario’s en de lotto buiten beschouwing gelaten, wat hebben die Italianen ooit voor ons gedaan? "Ze hebben casino’s geïntroduceerd!” “Wat?! O, casino’s, ja ... Ach, schei toch uit! Deze vergadering is een regelrecht fiasco! Een rampscenario. Met een stelletje diva’s en prima donna’s zoals jullie is geen revolutie te bewerkstelligen; het risico dat alles in de soep loopt is te groot. Het is goed met jullie, ciao!” Iedereen in koor: “Fascist!” Hebben jullie nog meer Italiaanse leenwoorden voor ons in petto onder het motto ‘verlicht andere Taalvoutjes-fans’? Deel ze hieronder!

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Afgelopen week vierde ik vakantie in Turkije en vielen me de bonte rijen tulpen op waarmee zo’n beetje elke straat in het kustdorp was versierd. "Ja, jullie Hollanders hebben op slinkse wijze de tulp als nationaal symbool geclaimd", zei Mehmet, de eigenaar van mijn pension, "maar de bloem komt oorspronkelijk uit Turkije en ook wij zijn er dol op." Ook het woord  ‘tulp’ is van Turkse oorsprong. Het is ontleend aan tulipan en het oudere tülbend, tulband, en verwijst naar de gelijkenis tussen de vorm van de geopende bloem en een tulband.[/intro] Door Mark Mackintosh Door mijn gesprek met Mehmet besefte ik wat voor rijke etymologische voedingsbodem de bloemenwereld is. Er bestaan immers drie soorten bloemennamen: de officiële botanische naam in het Nederlands (zeg, paardenbloem), de botanische Latijnse naam (Taraxacum officinale in het geval van de paardenbloem) en talloze volksnamen (de paardenbloem heeft volgens taalkundige Har Brok in het Nederlands maar liefst driehonderd volksnamen, van ezelsoor en prutoog tot hondebloem en zeiker). Alleen al over de officiële botanische namen in het Nederlands kun je hele etymologische naslagwerken vullen. Om te vieren dat het weer (meteorologisch) lente is, zet ik enkele favorieten op een rijtje. Zet de bloemetjes buiten en vul deze verzameling aan met je eigen lievelingsbloem!

Vergeet-me-nietje

De meest romantische verklaring voor de naam van deze bloem is een middeleeuwse mythe over een ridder en zijn geliefde. Toen de ridder tijdens een wandeling langs een rivier een bosje bloemen voor zijn jonkvrouw plukte, viel hij per ongeluk in het water. Net voordat hij jammerlijk verdronk, gooide hij het bosje bloemen naar zijn geliefde en riep "Vergeet mij niet!".

Orchidee

En waar heeft deze o zo sierlijke bloem zijn naam aan te danken? Zaadballen. Het woord is afgeleid van het Griekse orchis en Proto-Indo-Europese orghi, testikels. Met dank aan de befaamde Griekse botanicus Theophrastus (371 – 287 voor Christus), die blijkbaar de dubbele wortelknol van de bloem enige gelijkenis vond tonen met zijn eigen private parts.

Narcis

Ook de naam ‘narcis’ hebben we waarschijnlijk te danken aan de Grieken. De bloem is volgens veel etymologen genoemd naar de knappe Griekse jongeman Nárkissos (Narcissus in het Latijn), die de liefde van de nimf Echo afwees en voor straf ertoe veroordeeld werd op zijn eigen spiegelbeeld verliefd te worden. Omdat deze liefde per definitie eenzijdig was, kwijnde hij weg en veranderde hij in de bloem die zijn naam heeft gekregen. Maar het omgekeerde is ook mogelijk: dat de mythische jongeman naar de bloem is genoemd. Bronnen: H. Kleijn (1970), Planten en hun naam M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Mijn column over Franse woorden in het Nederlands was zo’n daverend succes (wauw, zes retweets!) dat ik werd geïnspireerd om een vervolgverhaal te schrijven. Over, jawohl, Duitse woorden in het Nederlands. En welk format leent zich daar nou beter voor dan een bonafide krimi oftewel detectiveverhaal? Viel Spaß![/intro]   Door Mark Mackintosh   Het was kort na middernacht toen rechercheur Derrick op de plaats delict aankwam: een überhip bar-restaurant in een verwaarloosd Bauhaus-gebouw. Of was het Jugendstil? Het was nog een drukte van belang; minstens dertig mensen zaten in de kleine ruimte aan de pils, schnaps en glühwein. Overal rook het naar verbrande schnitzel. Kelners raceten af en aan. Een ober stapte op Derrick af. “Herr Kommissar?” De rechercheur knikte. “Grüß Gott, ik ben Kurt, Kurt Weill.” De man loodste hem langs de bar en bracht hem naar een klein, unheimisch achterkamertje. “Immer geradeaus!” In het schamele licht van een bureaulamp lag een man van middelbare leeftijd op zijn rug, zo dood als een pier. Om hem heen lagen allerlei ordners en paperassen op de grond. Tekenen van een ruzie om een waardevol document? Derrick raapte een bebloede föhn van de grond. “Het moordwapen?”, vroeg Weill. Derrick inspecteerde een open wond op de linkerslaap van het slachtoffer. Hij knikte. “Kende u Herr Ketschup goed?” Weill schudde zijn hoofd. “Nee, überhaupt niet. Heinz was nogal een einzelgänger. We zijn een keer gaan abseilen en langlaufen als bedrijfsuitje, maar verder zag ik hem niet buiten het werk om.” “Was Herr Ketschup ook een ober?” “Ja, en nogal een streber. Alles moest perfect zijn: zijn uniform was altijd smetteloos, hij kende het hele menu uit zijn hoofd en meneer moest zich ook altijd bemoeien met het eten. Van zijn collega’s verwachtte hij dezelfde hoge standaard. Hij was rücksichtslos.” “En dus niet bepaald geliefd?” Weill zuchtte. “Wat zal ik zeggen? Ordnung muß sein, maar niet iedereen is een übermensch.” Derrick hing boven het gezicht van het slachtoffer en veegde een vinger over diens wang. “Schmink!”, riep hij uit. “En hij is nog vers!” Hij merkte een kleine plas bloed op onder de rug van de man. “Hmm, nog een aanwijzing! Kunt u mij helpen Heinz Ketschup iets opzij te schuiven?” “Daar heb ik an sich geen probleem mee”, zei Weill. “De lijkschouwer zal hem straks sowieso verplaatsen voor verder onderzoek.” De twee maakten aanstalten om het slachtoffer op te tillen, maar plots zwaaide de deur open en stond in de opening een gezette blonde dame. Met een baard. “Niets daarvan! Ketschup aanraken komt überhaupt niet im frage [correct Duits: in Frage]!” “En u bent?”, vroeg Derrick. “Lili, Lili Marleen”, snoof de vrouw. “Zijn levenspartner.” Ze keek vol minachting naar Weill. “Luistert u niet naar deze Neanderthaler. Hij wil u doen geloven dat mijn lieve Heinz alleen leefde voor zijn werk als ober, maar niets is minder waar. Deze bar was slechts een schnabbel voor hem. Zijn echte leven speelde zich af op de bühne.” “Waar hij u leerde kennen?”, vroeg Derrick. “In het circus”, zei Marleen triomfantelijk. “Ik was de bebaarde vrouw, hij een van de clowns. Ach, wat had hij daar toch een geweldig fingerspitzengefühl voor! Vooral zijn act met rottweilers deed hij altijd met zo veel schwung, zoveel emotie, zoveel weltschmerz! Fabelhaft! In Transsylvanië, waar ik oorspronkelijk vandaan kom, hadden we een soortgelijke volksdans. Ach, ik krijg heimwee als ik eraan denk!” Weill brieste. “Luister dame, ik werkte elke dag samen met Heinz. Ik ken mijn pappenheimers en die man had geen enkel verstand van al dat artistieke gefröbel! Hij wist alles van eten af, maar van kunst? Ho maar! De beste man was totaal niet salonfähig!” Marleen keek met tranen in de ogen naar het levenloze lichaam van haar Heinz. “Stop met deze hetze tegen de liefde van mijn leven!”, zei ze. “Heinz verdient respect. Hij heeft geen makkelijk leven gehad. Na de krach van 1987 verliet hij de zakenwereld en stortte zich in een zangcarrière. Maar zijn schlagers werden maar geen hits en belandden vrijwel meteen in de ramsj. Hij werd er zo depressief van dat hij zich aanmeldde voor Gestalttherapie. Zo kwam hij op het idee om bij het circus te gaan. Zijn redding.” Derrick had een aha-erlebnis en wendde zich tot Weill. “Das Lied ist aus, ook voor u, Herr Weill!” “Wat bedoelt u?”, zei deze geschrokken. “Kom, kom, geen spelletjes”, zei Derrick. “Net als Herr Ketschup hebt ook u ambities buiten deze bar! Maar voor u geen circuskitsch of schlagers. Ik was laatst in het volkstheater en zag uw naam prijken op het programma. U timmert hard aan de weg als componist!” Derrick keek naar alle papieren op de grond. “Het viel mij bij binnenkomst op dat de helft van deze papieren, naast ansichtkaarten en rekeningen, uit bladmuziek bestaat.” Hij raapte een aantal bladen van de grond op en las hun titels hardop voor. “Die Seeräuber-Jenny, Mackie Messer, Zuhälter-Ballade … Dit is allemaal uw werk! Herr Ketschup had de liedjes gestolen om voor zichzelf te claimen en zijn zangcarrière nieuw leven in te blazen! Zum kotzen!” Weill barstte in tranen uit. “Ja, ja, het is waar, ik geef het toe! Ik kon deze creatieve putsch niet toelaten. Verdammte Scheiße, ík ben hier het muzikale wonderkind!”     Wil jij taalnazi spelen en heb je correcties of toevoegingen? Geef hieronder commentaar.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Taalvoutjes is drie geworden. Hiep, hiep, hoera! Driewerf hoezee! Gefeliciflapstaart! Maar wacht eens even, hoezo hoezee? En waar komen die hieperdepieps vandaan?[/intro]   Door Mark Mackintosh   Laten we met ‘hoera’ beginnen. Dat is een vreugdekreet die in veel andere westerse talen voorkomt: ‘hurray’ en ‘hurrah’ in het Engels, ‘hurrah’ in het Duits en ‘hourra’ in het Frans. Sommige etymologen vermoeden dat het oorspronkelijk gaat om de Pruisische en/of Russische soldatenkreet ‘hurra’, die populair werd ten tijde van de bevrijdingsoorlogen tegen Napoleon (1813-1815). Legers zouden het hebben geschreeuwd als teken van overwinning of als sein om aan te vallen. Het woord is ontleend aan het Middelhoogduitse (voor 1350) werkwoord hurren, ‘zich snel voortbewegen’, waar ook het Nederlandse woord ‘herrie’ vandaan komt.

Verzuip niet!

Maar de meningen zijn verdeeld. Volgens een ander etymologisch kamp moeten we voor de oorsprong van het woord naar Engeland kijken. Daar wordt ‘hurray’ reeds in 1686 in de Oxford English Dictionary vermeld als een verbastering van de gebiedende wijs van het oud-Engelse werkwoord ‘huzza’, heisen. Die kreet was gemeengoed onder zeelui bij het hijsen van de zeilen. Volgens het Old English Dictionary ontwikkelde ‘huzza’ zich in de zeventiende en achttiende eeuw tot een algemene groet of vreugdekreet onder matrozen. Hier komt ook ons woord ‘hoezee’ vandaan en niet, zoals velen geloven, van ‘hou zee!’ (blijf op zee, verzuip niet!). Familie en vrienden zouden zeelui in vroegere tijden met deze gelukwens een hart onder de riem hebben gestoken.

Stelletje Mongolen

De Amerikaanse antropoloog Jack Weatherford wil in zijn boek Genghis Khan and the Making of the Modern World nog verder reizen voor de oorsprong van ‘hoera’. Ook hij stelt dat het oorspronkelijk een strijdkreet was, maar dan van het Mongoolse leger. Dat zou veelvuldig ‘hurree!’ hebben geroepen toen het in de dertiende eeuw het Mongoolse rijk stevig aan het uitbreiden was.

Hipperdepip

Wat in elk geval aan het Engels is ontleend, is de uitroep ‘hi(e)p, hi(e)p, hoera!’. Reeds begin negentiende eeuw zeiden de Engelsen ‘hip, hip!’ om aan te geven dat ze op iets of iemand wilden toosten. In Engelse woordenboeken uit de achttiende eeuw wordt ‘hip’ gedefinieerd als een uitroep om iemands aandacht te trekken. De oorsprong van het woord is echter in raadselen gehuld. Een intrigerende theorie is dat ‘hip’ of ‘hep’ een acroniem is van Hierosolyma Est Perdita, Latijn voor ‘Jeruzalem is verwoest’. Dit zouden Duitse ridders hebben geschreeuwd tijdens Jodenvervolgingen in de middeleeuwen. Het woord heeft niets van doen met ons gebruik van het woord ‘hip’, in de betekenis van ‘eigentijds, trendy’. Die term hebben we te danken aan de zwarte gemeenschap in de V.S. In hun spreektaal, en met name in de jazzwereld, was het reeds in de jaren dertig van de vorige eeuw gemeengoed om iets of iemand goedkeurend ‘hip’ te noemen. Ook Taalvoutjes viert feest, hieperdepiep hoera! Binnenkort zullen we daar meer over vertellen.  Wil jij in de tussentijd ook graag de herkomst van een woord weten of heb je zelf een interessant woordweetje? Laat het ons weten via het formulier.
Hoofdbeeld met dank aan Quionne
Taalvoutje

Woordweetje: bril

Woordweetje: bril

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Twee derde van de Nederlanders zet hem dagelijks op en de meesten van ons gaan er ook op zitten: de bril. Toch vragen weinigen zich waarschijnlijk af hoe het ding aan zijn naam komt. De vraag werd me onlangs voor de voeten geworpen, uit onverwachte hoek.[/intro]   Door Mark Mackintosh   “Mark, hoe oud ben jij?” vroeg een van de dochtertjes van een vriendin. “Raad eens.” “Vijfenvijftig?” “Nee lieverd, ome Mark is nog niet met prepensioen. Raad nog eens.” “Tweeëntwintig?” “Haha, dat mocht ome Mark willen! Nee, ik ben zevenendertig, schat.” “Wow! Dat is oud!” klonk het uit het vijfjarige strotje. “Heb je niet een bril nodig?” “Alleen eentje om op te poepen, meissie.” Toen het lieve kind was bijgekomen van het schaterlachen (op haar leeftijd zijn poep- en plasgrappen steevast een hit), trok ze een serieus gezicht. “Waarom heet een wc-bril een wc-bril?” Een brrriljante vraag. En eentje die ik moest opzoeken. Het woord ‘bril’, zo beweert het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands van M. Philippa e.a., is ontleend aan het Latijnse beryllus, dat op zijn beurt afstamt van het Griekse berullos. De Grieken hebben het woord geleend van het Middelindische veruliya, waarvan wordt vermoed dat het teruggaat op de Indiase stad Velur (tegenwoordig Belur). Het zijn stuk voor stuk verwijzingen naar de (half)transparante kwartssoort beril, waarvan rond 1300 in Noord-Italië de eerste brillen werden gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk voor en door monniken, die in de middeleeuwen tot de geletterde minderheid van de bevolking behoorden. De monniken kwamen trouwens niet als eerste op het idee om een mineraalsoort te gebruiken om iets mee te vergroten. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Plinius de Oudere keek keizer Nero door een smaragd, een soort beril, naar zijn geliefde gladiatorengevechten, vermoedelijk omdat hij bijziend was. Dit is de oudste vermelding van wat een bril kan worden genoemd. Ook ons woord ‘briljant’ gaat uiteindelijk terug op beril. Het is ontleend aan het Franse brillant (schitterend, stralend) en het Italiaanse brillare (schitteren, stralen), dat waarschijnlijk is afgeleid van het middeleeuws-Latijnse werkwoord berillare, schitteren als beril. De letterlijke betekenis van het woord ging geleidelijk over in een figuurlijke, aanvankelijk om iets als rijk of overdadig aan te duiden en vervolgens om prestaties en mensen als zeer knap of fraai te beschrijven. Van die figuurlijke betekenis zijn, zo meldt het Woordenboek der Nederlandsche taal, reeds uit de achttiende eeuw voorbeelden bekend. De betekenis ‘deksel van het gemak, wc-bril’ is afgeleid van de bril die je op je neus zet en dus niet andersom. Het woord is, zo merkt het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands op, "vermoedelijk ontstaan uit een betekenis ‘rond voorwerp met een gat erin’". Wie zich op een uitgebreidere etymologische uitleg zat te verheugen, moet ik helaas teleurstellen. Maar blijf het leven vooral door een roze bril bekijken; over twee weken ben ik terug met een nieuw woordweetje en zal ik je weer een poepie laten ruiken!  Heb jij een woord waarvan je de herkomst graag wilt weten? Laat het Mark hieronder in een reactie weten. Beeld: Sanigids.nl

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Er bestaan zoveel scheldwoorden in het Nederlands die je de akeligste aandoeningen toewensen, dat columnist Mark Mackintosh er beroerd van wordt. Wat ligt er ten grondslag aan dit ellendige taalverschijnsel?[/intro]   Door Mark Mackintosh   "Ik ben heel erg geschrokken van de Nederlandse taal," biechtte de Amerikaanse auteur David Sedaris me laatst op tijdens een interview aan een Amsterdamse gracht.

"Jullie scheldwoorden zijn echt vreselijk."
 Ik keek hem met grote ogen aan. 
"Ik heb het over het feit dat jullie elkaar de ergste ziektes toewensen. 'You typhoid whore!', bijvoorbeeld. Of: 'Beat it, you fucking cancer retard!'  Daar zou je in Amerika niet mee aan moeten komen! Je zou waarschijnlijk worden aangeklaagd." Sedaris nam een slokje van zijn thee en vervolgde zijn gedachtenstroom. 
"Gisteravond was ik op een cocktailfeestje, waar ik aan een Nederlandse genodigde suggereerde dat er misschien naar minder kwetsende alternatieven kon worden gekeken. ‘You fucking flue bitch!’ misschien. Of: ‘Hey, gonorrhea dick!’, in plaats van ‘You cancer dick!’  De vrouw wuifde mijn voorstel lachend weg. "Welnee, wat heeft het nou voor zin om ziektes te gebruiken die niet dodelijk zijn?", vroeg ze retorisch. Ik verslikte me zowat in mijn drankje. "Kolere!" Populaire aandoeningen Waar komt de obsessie van de Nederlandse taalgebruiker met ziekteverwensingen toch vandaan? Het uiterst leerzame boek Krijg de vinkentering!; 1001 Nederlandse en Vlaamse verwensingen van Ewoud Sanders en Rob Tempelaars meldt dat er in waarschijnlijk geen enkele andere (westerse) taal zo frequent gebruik wordt gemaakt van ziektes om iemand uit te schelden. Er was ook gepeild welke aandoeningen het vaakst in verwensingen worden gebruikt. Kanker staat onbetwist bovenaan, gevolgd door (vormen van) diarree, tering en tyfus. De groep wordt gevolgd door (vormen van) koorts, pest, colère (klere), pleuris en pokken. Jiddisch De gerenommeerde taalkundige Reinhold Aman vermoedt dat dit Nederlandse taalverschijnsel een Jiddische oorsprong heeft (zie ook mijn column 'Koosjer Roodkapje'), aangezien ziekteverwensingen verder alleen nog in het Hebreeuws voorkomen. Maar dat lijkt de auteurs van 'Krijg de vinkentering!' onwaarschijnlijk: “Weliswaar komen er in het Jiddisch ziekteverwensingen voor – zie bijvoorbeeld 'krijg de krenk', 'krijg het makke', 'krijg een darmscheuring' en 'krijg de wijtik' –, maar dat zegt niet zoveel. De eerste Nederlandse ziekteverwensingen dateren al uit de zeventiende eeuw; de Jiddische verwensingen in ons taalgebied zijn pas veel later opgetekend." In de naam van God De auteurs herinneren ons eraan dat verwensingen oorspronkelijk echt gemeend waren. Een vloek was een enge, gevaarlijke onheilswens, waartegen men zich probeerde te beschermen met een tegenvloek of tegenspreuk, door een kruisteken te maken of een heilige aan te roepen. Piet van Sterkenburg, emeritus hoogleraar Nederlandse Lexicologie te Leiden, licht dit in een interview met het Taalschrift toe: "De vloek was oorspronkelijk een toverwoord, een magische formule. Het was een machtsmiddel van mensen die magische krachten zouden bezitten, zoals priesters, tovenaars en magiërs. Zij konden zo bijvoorbeeld in de Romeinse tijd de vijand naar de goden van de onderwereld vervloeken. Binnen onze cultuur ligt de oorsprong bij het 'zweren' en het gerechtshof. Een beschuldigde of getuige kon de garantie van God inroepen door in Gods naam of bij God zelf te zweren. De beklaagde vroeg God garant te staan voor zijn zuivere motieven. Hij stelde zich zelfs bloot aan de goddelijke woede in geval van een meineed, zoals geformuleerd in de moeder van alle vloeken: "God, verdoeme mij als ik de waarheid niet spreek." De link naar ziektes is zo al snel gemaakt: "O wee als je iets doet of hebt gedaan waar ik het niet mee eens ben; God zal je straffen met allerlei dodelijke - of in ieder geval pijnlijke - aandoeningen!" Kanker Tegenwoordig is de letterlijke, religieuze betekenis van ziekteverwensingen verdwenen – niemand denkt meer dat zijn doodvonnis is getekend als er wordt geroepen dat hij de piktyfus kan krijgen of op moet kankeren. Maar dat betekent niet dat dergelijke vloeken geen heftige emoties meer oproepen of niet langer als kwetsend worden ervaren. Neem het woord 'kanker', dat veelvuldig wordt gebruikt in samengestelde vloekwoorden. Het gaat terug op het Latijnse cancer, dat 'kreeft, krab' betekent. De vorm van het gezwel, met zijn vele uitlopers, deed denken aan de kreeft, die nu nog dienst doet als internationaal symbool van kankerbestrijding. Ouderwetse ziektes Minder gevoelig liggen verwensingen met ziektes die, in ieder geval in Nederland, tot de verleden tijd behoren of eenvoudig behandeld kunnen worden. Als 'iemand de pest kan krijgen', heeft dat niet meer dezelfde impact als in de middeleeuwen. Toen overleden miljoenen mensen aan de infectieziekte, waarvoor de Zwitserse geneeskundige en alchemist Paracelsus (1493-1541) de Latijnse naam pestis (besmettelijke ziekte, epidemie) bedacht. Ook de verwensing 'krijg de tering!' heeft in kracht ingeboet. Tering is de volksnaam voor tuberculose, een ziekte die al van duizenden jaren vóór onze jaartelling dateert. Eigenlijk is de naam 'tering' alleen op de laatste stadia van de ziekte van toepassing, als de tuberculose de patiënt uitteert en zijn gestel sloopt. Tegenwoordig kun je ook prima optiefen - tyfus is een uiterst besmettelijke, maar prima behandelbare infectieziekte - of oppleuren - pleuris of pleuritis is een borstvliesontsteking en afgeleid van het Latijnse pleura; borstvlies.

Kolere Ironisch genoeg is een van onze populairste verwensingen, 'krijg de k(o)lere!', nog wel een grote kwaal in Nederland. Het woord is niet, zoals veel Nederlanders denken, een verbastering van de infectieziekte cholera, maar van het Franse woord colère (woede). Onze zuiderburen zeggen dan ook dat ze in een 'Franse koleire schieten' (woedend worden) en er 'de koleire van krijgen' (er woedend, chagrijnig van worden). Als we dat in Nederland nou eens wat minder deden, dan zouden we misschien ook minder behoefte hebben om elkaar de huid vol te schelden en allerlei ziektes toe te wensen. Vrolijk kerstfeest iedereen!

Vind je dit maar een pokkecolumn, ben je je de kolere geschrokken of heb je er schijt aan? Laat je zieke opmerkingen hieronder achter!

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]‘Muisstil’, ‘kiplekker’, ‘beregezellig’, ‘apetrots’. Waarom hangen zo veel bijvoeglijke naamwoorden in de Nederlandse taal toch de beest uit?[/intro]   Door Mark Mackintosh   Afgelopen weekend vroeg ik aan het zesjarige dochtertje van een vriendin wat ze van Sinterklaasavond vond. "Beregezellig!", luidde het antwoord. "En hoe voel je je nu je weet dat de Sint je een superslim meisje vindt?" "Apetrots!" Ik moest lachen en bedacht me dat het een bijzondere eigenschap van de Nederlandse taal is om dieren met een bijvoeglijk naamwoord te combineren om iets te beschrijven. In het Engels kun je niet zeggen dat je monkey proud op iemand bent en in het Duits heb je geen Bär-gemütlicher Abend. Woorden als ‘apetrots’, ‘muisstil’, ‘kiplekker’ en ‘hondsmoe’ worden ook wel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden genoemd. De taalkundige Nicoline van der Sijs legt in Chronologisch woordenboek: De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen uit dat ze in principe zijn ontstaan als vergelijkingen.  Net zoals ‘bloedrood’ in eerste instantie ‘zo rood als bloed’ betekende, betekende ‘muisstil’, jawel, ‘zo stil als een muis’. Ben je poeslief, dan ben je ‘zo lief als een poes’. En als je je kiplekker voelt, ben je zo lekker als een kip. Veel van deze samengestelde bijvoeglijke naamwoorden zijn niets nieuws. ‘Muisstil’ en ‘hondsmoe’ zijn al sinds de middeleeuwen in omloop en ‘kiplekker’ dateert volgens Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden van F.A. Stoett (1923-1925) uit de zeventiende eeuw. ‘Snipverkouden’, waarschijnlijk een verwijzing naar de met modder besmeurde snavel van de vogel tijdens het foerageren, is volgens hetzelfde boek al zeker sinds de negentiende eeuw in gebruik, net als ‘poedelnaakt’. Maar hoe zit het met ‘beregezellig’ of ‘apestoned’? Beren zijn bij uitstek solitaire dieren en een aap die een jointje rolt moet ík nog tegenkomen. Van der Sijs legt uit dat het eerste deel van veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden mettertijd de functie en betekenis van een versterkend voorvoegsel kreeg. De letterlijke betekenis van het eerste deel verdween en werd vervangen door ‘zeer’: bloedmooi is ‘zeer mooi’, niet ‘zo mooi als bloed’. Veel versterkende bijvoeglijke naamwoorden beginnen dus als samenstelling en eindigen als afleiding. Soms is er echter sprake van een omgekeerde volgorde. Een verrassend voorbeeld is het gebruik van ‘bere-’. De meeste mensen nemen aan dat ‘bere-’ in eerste instantie letterlijk werd gebruikt in de samenstelling ‘beresterk’: ‘zo sterk als een beer’. Maar, zo merkt van der Sijs op, het woord ‘beresterk’ werd pas gesignaleerd in 1971, terwijl ‘beredruk’ reeds in 1965 en ‘beregoed’ reeds in 1966 in omloop was. Taalkundigen veronderstelden per abuis dat woorden als ‘beregezellig’ en ‘beredruk’ wel zouden zijn ontstaan uit het letterlijke gebruik, zoals zo vaak bij versterkende bijvoeglijke naamwoorden. Niet dus. Nederlandse taalgebruikers zijn gewoon een creatief volkje! Waarschijnlijk is iets soortgelijks gebeurd met ‘ape-’ in de samenstellingen ‘apetrots’ en ‘apestoned’. Hier heeft ‘ape-’ nooit een letterlijke betekenis gehad, maar altijd als versterkend voorvoegsel gediend. Als voorbeeld diende ‘apezat’, dat reeds in de achttiende eeuw gemeengoed was. Ook die samenstelling heeft trouwens nooit een letterlijke betekenis gehad. Er wordt geen vergelijking gemaakt met apen die graag naar de fles grijpen, maar met dronken mensen, die zich als aap gedragen. Ik ben benieuwd welke andere beestachtige versterkende bijvoeglijke naamwoorden in het verschiet liggen. Sprekers van de Nederlandse taal zullen in de toekomst ongetwijfeld net zo bedreven zijn in het verzinnen van mooie samenstellingen. Dat is de aard van het beestje.

We zijn altijd op zoek naar leuke verhalen over de herkomst van een woord of uitdrukking. Vind je dat je goed kunt schrijven en wil je jouw woordweetje terugzien op onze site? Stuur hier je woordweetje in. Gepubliceerde verhalen worden beloond met een leuk Taalvoutjes-pakket!

Wil je de herkomst weten van een bepaald woord? We zoeken het graag voor je uit! Laat het ons weten in een reactie hieronder.

Beeld Beresterk, Kiplekker en Apetrots: Kaartje2Go Beeld Poeslief en Beregezellig: Ruby Wu Beeld Hondsmoe: Piet Schreuders

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Een beetje taalliefhebber weet dat de woorden ‘Mokum’, ‘schlemiel’ en ‘mazzel’ ontleend zijn aan het Jiddisch, dat op zijn beurt in veel gevallen teruggaat op het Hebreeuws. Maar er schuilen in de Nederlandse taal meer prachtwoorden met Joodse roots. Om dat duidelijk te maken, ben ik zo vrij geweest een koosjere versie van het geliefde sprookje 'Roodkapje' te schrijven, met de etymologie van woorden van Jiddische en/of Hebreeuwse afkomst tussen haakjes. Toi-toi-toi met het ontcijferen![/intro]   Door Mark Mackintosh   Er was eens een meisje dat met haar misjpoge (< misjpacha; familie) in een achenebbisj (< och un nebbisj; uitroep van medelijden) huisje aan de rand van Mokum (< makom; plaats) woonde. Het meisje droeg altijd een rood doekje om haar hoofd. Daarom noemden de mensen haar ‘Roodkapje’. Ze had een grootmoeder die aan de andere kant van Mokum woonde. Op een dag was die grootmoeder niet helemaal lekker. "Wil jij deze mand met koosjer (< kasjeer; rein, geschikt) eten naar je mesjogge (< mesjogge; gek, krankzinnig) oma brengen?" vroeg de moeder van Roodkapje. "Dan wordt ze vast snel beter." "Tof (< tov; goed)!", zei Roodkapje en ze ging op weg. "O, en ga niet van het pad af, Roodkapje!" riep moeder haar na. "Dan kun je niet verdwalen en kom je niet in contact met gajes (< goj; niet-Jood)." Roodkapje deed wat haar moeder had gezegd. Ze wist dondersgoed dat ze bij haar niet met smoezen (< schmues; gerucht) aan kon komen. Huppelend en zingend volgde ze het pad. Onderweg kwam ze de jager tegen. Iedereen in Mokum vond hem eigenlijk een beetje een schlemiel (< shlemil; kneusje). Roodkapjes moeder had eens verteld dat hij een tijdje in de bajes (< bajit; huis) had gezeten. Smerissen (< shomer; iemand die de wacht houdt bij een overledene) hadden hem op heterdaad betrapt toen hij probeerde de extensions van Raponsje te jatten (< jad, jadájiem; hand, handen). "Waar ga je naartoe, Roodkapje?" vroeg hij. "Gozer (< chosen; bruidegom)!", zei Roodkapje. "Je laat me schrikken! Ik ga naar grootmoeder. Ze is niet helemaal lekker." "Dat is aardig", zei de jager. "Blijf wel op het pad, meisje, anders verdwaal je nog. En pas op voor geteisem (< chatteisem; gepeupel), vooral voor de grote boze wolf. Oké, de mazzel (< mazal; goed gesternte, geluk)!" Maar Roodkapje was helemaal niet bang voor de wolf en ze huppelde vrolijk verder. "Ik ben niet bang voor de boze wolf, ’k ben niet bang, ’k ben niet bang! Ik ben niet bang voor de boze wolf, ’k ben niet bang!" Plotseling sprong er vanuit het niets een groot, harig dier voor haar voeten. De wolf! Hij was toch wel een beetje eng! Zou hij haar bezoek aan oma versjteren (< versjteren; iemands plezier of vreugde bederven)? "Waar ga je naartoe, meisje?" vroeg de wolf met zijn liefste stem. "Luister, wolf," zei Roodkapje, "ik ben niet een van je gabbers (< chaveer; vriend, kameraad) en ik heb geen zin in heibel (< hewl; koude drukte). Ik ga gewoon naar mijn grootmoeder. Ze is niet helemaal lekker." "Wat aardig!", zei de wolf. "En waar woont jouw oma dan wel?" Roodkapje zuchtte. Ze zei dat ze alleen maar het pad hoefde te volgen en er dan vanzelf zou komen, thank you very much. De wolf kreeg een idee dat niet bepaald koosjer was. "Weet je dat er verderop prachtige bloemen staan?", zei de goochemerd (< chacham; wijze). "Daar zou je oma vast blij mee zijn." "Nogmaals, ik mag niet van het pad", zei Roodkapje, op een ietwat passief-agressieve toon. Schorem (< sjkorem; leugens), dacht ze, sodemieter toch op. "Haha, dat is heel goed van je," zei de wolf, "maar denk er eens aan hoe blij je oma zou zijn." "Hmm, dat is waar", zei Roodkapje. Ze dacht dat een paar bloempjes geen kwaad konden. Stiekem (< sjetieka; zwijgen, stilte) ging ze het pad af op zoek naar de bloemen. Ondertussen rende de wolf snel naar grootmoeders huisje en trok aan de bel. "Wie is daar?", vroeg grootmoeder. "Ik ben het, Roodkapje!",  jokte de wolf met een hoog stemmetje. "Ik kom wat lekkers brengen!" De wolf stormde de kamer in. Met één sprong was hij bij oma en met één hap was oma pleite (< pleta; vlucht). Toen zette de wolf een slaapmuts op en deed, net als oma, een nachtjapon aan. In zijn nieuwe kloffie (< kelife; schaal, omhulsel) ging hij in bed liggen. Wat een gotspe (< chotspe; brutaliteit)! Roodkapje was nog altijd diep in het bos. De bolleboos (< ba'al ha'bajit; heer des huizes) had toch veel bloemen geplukt en had er geen sjoege (< sjoewe; antwoord) van dat het al bijna donker was. Snel zocht ze het pad terug en holde naar grootmoeders huisje. "Wie is daar?", klonk het. Wat een rare stem! Oma was vast heel ziek. "Ik ben het, Roodkapje." "Trek maar aan het touwtje, dan gaat de deur vanzelf open", piepte de wolf. Roodkapje stapte binnen. Ze vond dat haar oma er maar raar uitzag. Zo afgepeigerd (< peiger; lijk, kadaver). Zou ze hoteldebotel (< awar oewoteel; heengegaan en verdwenen van de wereld) van iemand zijn en liefdesverdriet hebben? "Kom toch verder, lief kind." Haar stem klonk echt héél ziek. "Oma, uw ponem (< paniem; gezicht)! Wat heeft u toch grote oren!" "Dan kan ik je beter horen, mijn kind." "En oma, wat heeft u toch grote ogen!" "Dan kan ik je beter zien, mijn kind." "Maar oma, wat heeft u toch grote handen!" "Dan kan ik je beter pakken, mijn kind." "Maar oma, wat heeft u toch verschrikkelijk grote tanden!" "Ja, dan kan ik je beter… opeten!" De wolf sprong op en voordat Roodkapje het besefte, had hij haar in één hap opgegeten. "Daar ga je (< lechajiem; op het leven)!" De wolf ging weer in bed liggen en viel in een diepe slaap. Het lef (< lev; hart) van het beest! De jager, die in de buurt was, hoorde zijn gesnurk. Hij keek door het raam naar binnen en zag meteen dat het geen zieke oma was die daar in bed lag. Het was die sjofele (< safal; laag, gering) wolf met een hele dikke, ronde buik. De jager sloop het huisje binnen en sneed voorzichtig de buik van de slapende wolf open. Daar kwam Roodkapje tevoorschijn. En daar was ook grootmoeder. "Oef! Ik ga écht nooit meer van het pad af", zei Roodkapje. "Meisjes als ik moeten niet zulke kapsones (< gawsones; hoogmoed) hebben!" De jager fluisterde: "Zullen we eens een geintje (< chein; plezier) uithalen met die gemene wolf? Roodkapje, haal buiten wat grote stenen." Het meisje gapte (< chappen; stelen) een paar zware stenen uit de tuin van de buurman en droeg die naar de jager. Snel stopte hij ze in de buik van de wolf. Grootmoeder naaide de buik weer netjes dicht. Daarna verstopten ze zich en wachtten af. Toen de wolf wakker werd, voelde hij zich niet zo lekker. Hij strompelde het huisje uit, het bos in. Hij mompelde: "O, wat voel ik me beroerd. Ik heb iets doms gedaan. Ik was hartstikke mesjogge om mensen op te eten en zal het nooit meer doen. Voortaan schop ik geen stennis (< sjtannes; argwaan) meer, daar kun je van op aan." En inderdaad, van de wolf hebben Roodkapje en haar oma nooit meer iets gezien of gehoord. En ze leefden nog lang en gelukkig, in een wereld zonder enige sores (< tsores, verdriet). Ken jij nog meer jofele (< jofe; mooi, aangenaam, nuttig) woorden van Jiddische/Hebreeuwse origine? Deel ze hieronder! Op- of aanmerkingen over de koosjere versie van Roodkapje zijn eveneens welkom, but please be Yentl with me!
Taalvoutje

Woordweetje: pet

Woordweetje: pet

923 shares

Ik snap 'm niet

Oké, laat ik maar meteen uit de kast komen. Ik heb een pettenfetisjisme. Katoenen petten en corduroy petten, gitzwarte petten en knalgele petten, ik draag ze allemaal. Al sinds ik een klein Markje was in de toch al zo modieuze jaren tachtig (schoudervulling of beenwarmers, anyone?).   Door Mark Mackintosh     Het doet me dan ook pijn dat het Nederlands geen hoge pet op heeft van mijn meest geliefde kledingaccessoire. Denk aan een gezegde of uitdrukking waar de pet in voorkomt en grote kans dat het om iets negatiefs gaat. Petten en onze vaderlandse taal? Die relatie is pet. Ja, het is zelfs huilen met de pet op. Want als je iets onder de pet houdt, houd je het geheim. En als je ergens met de pet naar gooit, lever je slordig werk af of doe je er geen moeite voor. Waarom heeft een ogenschijnlijk onschuldig kledingstuk zo’n negatieve lading? Helaas kunnen zelfs etymologen er met hun pet niet bij. De herkomst van het woord ‘pet’ is onbekend. Het zou een variant van ‘put’ kunnen zijn, zeggen sommigen, omdat het hoofddeksel op een putdeksel zou lijken. Maar, zo verklaart het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, dat is ‘onwaarschijnlijk’. Andere experts menen dat het om een verkorting gaat van het Franse woord toupet, dat eerst als ‘kuif’ en vervolgens als ‘hoofdtooi’ en ‘pruikje’ in het Nederlands werd overgenomen. Vaststaat dat de eerste petten – gedefinieerd als een soort ronde mutsen met een klep aan de voorkant – in de veertiende eeuw in Engeland en Italië werden gesignaleerd. Het hoofddeksel nam pas echt een grote vlucht toen in 1571 het Engelse parlement alle jongens boven de zes verplicht stelde om op zon- en feestdagen een pet te dragen om zodoende de binnenlandse wolproductie te stimuleren. De adel werd van deze plicht vrijgesteld. De wet werd in 1597 ingetrokken, maar tegen die tijd werd de pet al lang en breed geassocieerd met iedereen van niet-adellijke komaf. Hoge hoeden, top hats, waren voorbehouden aan de hogere klassen. In de eeuwen daarna bleef de pet het hoofddeksel van de gewone man: de boer, de schooljongen, de fabrieksarbeider. Jan met de pet. Ook in Nederland. Zo bezien zijn veel uitdrukkingen waarin de pet voorkomt ook uitdrukkingen van een cultuur die neerkijkt op de lagere klassen. ‘Pet’ in de betekenis van ‘waardeloos’, voor het eerst opgenomen in het woordenboek van Koenen in 1952, is een duidelijk voorbeeld. Maar ook uitdrukkingen als ‘dat gaat mijn pet te boven’ en ‘met zijn pet er niet bij kunnen’, reeds opgenomen in Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden van F.A. Stoett in 1923, krijgen zo een wrang, neerbuigend smaakje. Of valt van die bewering je pet af? Kom met concrete argumenten of voorbeelden om het tegendeel te bewijzen. Dan neem ik mijn petje voor je af.

We zijn altijd op zoek naar leuke verhalen over de herkomst van een woord of uitdrukking. Vind je dat je goed kunt schrijven en wil je jouw woordweetje terugzien op onze site? Stuur hier je woordweetje in. Gepubliceerde verhalen worden beloond met een leuk Taalvoutjes-pakket!

Wil je de herkomst weten van een bepaald woord? We zoeken het graag voor je uit! Laat het ons weten in een reactie hieronder.