#straattaal


923 shares

Ik snap 'm niet

[intro] Wat is die tori? Die gedachte moet de aanleiding voor Jiska Duurkoop zijn geweest om zich te verdiepen in Nederlandse straattaal. Onderzoek onder ervaringsdeskundigen, observanten en taalwetenschappers resulteerde in het boek Straatpraat: Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeelt. Voor sommigen een dagelijks communicatiemiddel, voor anderen een totaal onbegrijpelijke geheimtaal. Duurkoop geeft met haar boek een inkijkje in de wondere wereld van taalvariëteit. [/intro]

Door: Berith van Pelt

Duurkoops boek gaat niet alleen over strati takki: ze leidt het onderwerp in met een brede inleiding over taalvariëteit in het algemeen. Het eerste hoofdstuk gaat over de manier van onderzoek doen naar (straat)taal. Met een wetenschappelijke studie in de achterzak doet dat de lezer toch deugd. Daarna plaatst ze straattaal in perspectief. De jeugd van tegenwoordig, je hoort het je oma zo zeggen. Maar is straattaal wel echt een product van deze tijd? En natuurlijk spreekt niet iedereen die geen straattaal spreekt precies hetzelfde Nederlands. Duurkoop stipt in haar boek verschillende taalvariëteiten aan, waarvan de meeste ons niet onbekend zijn: denk aan kantoortaal en Korterlands.

En dan komt het hoofdstuk waar de titel van het boek de lezer naar doet verlangen: straatpraat. Duurkoop beschrijft uitgebreid wat ze van haar informanten binnen en buiten straattaalsprekende groepen jongeren heeft geleerd. En die geven aan dat straattaal gaande is. Toch brengt de auteur steeds dezelfde boodschap naar voren: het verandert heel snel en eigenlijk weten we als buitenstaander maar weinig. Dat is natuurlijk juist de bedoeling, dat de buitenstaander er niets van begrijpt. Zodra je ouders of docenten het ook over fissa’s met matties gaan hebben, is voor jou als jongere de lol er snel vanaf.

In de volgende hoofdstukken gaat Duurkoop verder in op de rol die identiteitsvorming speelt bij het wel of niet gebruiken van straattaal en bekijkt ze straattaal en de toekomst daarvan van een afstandje. Bij straattaal is het namelijk niet alleen belangrijk wat deze is, maar ook wie deze is. Op die vragen geeft het boek geen sluitend antwoord en dat is begrijpelijk, maar ook jammer. Na herhaaldelijk gelezen te hebben dat straattaal als groepstaal fungeert en dat er verschillende motieven zijn om je bij een groep te willen aansluiten, had ik graag meer de diepte in gegaan. Maar neem het Duurkoop eens kwalijk: net toen ze dacht dat ze kon biten, kwam de taal weer anders.

Meer lezen? Jiska Duurkoop schreef eerder een column over haar boek.

Is dit boek iets voor jou?

JA: Als je een brede interesse hebt in taal, je altijd al afgevraagd hebt wat patta’s zijn of je zorgen maakt over onze taalverloedering.

NEE: Als in jouw voorkennis over de rol van taal de termen ‘identiteit’, ‘authenticiteit’ en ‘conventies’ al geïntegreerd zijn.


923 shares

Ik snap 'm niet

Mooi! Met voldoening plof ik neer op het laatste zitje in een overvolle tram in het centrum van Den Haag. Sardientjes in een blik hebben méér ruimte. Plechtig beloof ik mezelf om de volgende keer de fiets te pakken. En dan echt.

Door: Jiska Duurkoop Het bezoekje aan het centrum was het proppen overigens meer dan waard. Jezelf voor het eerst in de schappen zien staan, ja, dat is best bijzonder. Observeren dat winkelend publiek je debuut Straatpraat oppakt met de woorden: "Gaaf, een boek over Nederlandse straattaal!"  Simpelweg onbeschrijfelijk. Instagram zou zeggen: #livingmybestlife! Nog verrukt over deze mijlpaal en enigszins beschaamd over het feit dat ik als nuchtere Hollandse riep: "Dat boek heb ík geschreven!", begeef ik me terug naar huis. Tot mijn grote genoegen zit ik naast twee straattaalsprekers. Het heeft zo moeten zijn. Een momentje van spontane veldobservatie als kers op de taart. Niet veel ouder dan zeventien schat ik ze, de jongens die zich schuin tegenover me bedienen van een fraai staaltje straattaal. Waar dat taalvertoon bij mij vermaak oproept, wekt het bij andere reizigers vooral verbazing. En eerlijk is eerlijk: hun vieze gezichten lijken verloedering uit te stralen. De jongens praten intussen ongestoord verder. Ze nemen de week door in de veronderstelling dat hun onderlinge communicatie voor het niet-ingewijde trampubliek niet te volgen is. Schijnbaar moeiteloos schakelen ze bij de kaartjescontrole over op keurig, begrijpelijk en dus algemeen geaccepteerd Standaardnederlands. Ze rocken hier, zoals dat in het onderzoek heet, de codeswitching. Voor de nieuwsgierigen: "No mang! Dit is de life!" [Nee man/vriend, dit is hét leven, dit is geweldig!] "Dikke sma, heb die chickie als model opgeslagen, je weet tôgg…" [Prachtig meisje, ik heb haar als model in mijn telefoon opgeslagen, logisch.] "Ewa, ik ga met moeder een osso aan de Leyweg kijken." [Hé, ik ga met mijn moeder een huis aan de Leyweg bezichtigen.] Een prachtig voorbeeld van een van de straattalen die ons land rijk is. Straattaal kun je zien als een niet-standaardtalige informele spreekstijl. Een meertalige code met Nederlands als basis, veelal gehanteerd door Randstedelijke jongeren. Straattaal is een vindingrijke ‘doe het zelf’ (DIY: do it yourself) taalvariëteit waarbij de spreker naar hartenlust en goed afgestemd op de situatie aan het vlechten slaat. Er wordt geleend uit diverse taalbronnen die in de omgeving voorhanden zijn. Denk aan Surinaams, Turks, Berber, Marokkaans-Arabisch, Engels en tegenwoordig ook veel Spaans, et cetera. Daarbij geven straattaalsprekers vaak een draai aan bestaande woorden, qua woordstructuur en/of betekenis. Ook bedienen ze zich van zelfbedacht materiaal (neologismen) en spelen ze soms met lidwoorden en prosodie (toon, tempo en volume). Zolang het maar een bepaalde flow heeft en past bij de omstandigheden. Machtig en inventief hoe straattaalsprekers wisselen tussen verschillende talen en taalvariëteiten. Gebrek aan kennis over beleving, bedoeling en gebruik van straattaal roept echter veel ondergangsdenken op en maakt ons weinig taaltolerant. Jammer! Straattaal wordt écht leuker en indrukwekkender naarmate je er meer van weet. Het is een mooi voorbeeld van de onvermijdelijke cumulatie van taalcultuur, waarbij het adagium geldt: het geheel is meer dan de som der delen. Onthoud: taal is altijd in beweging. En ‘anders’ is niet altijd vout. Kortom: blijf rustâgggg en lees StraatPraat, over het geheim van geheimtaal. [line]

StraatpraatWINNEN!

Wil je kans maken op het boek 'Straatpraat'? Dat komt mooi uit, want we mogen vijf exemplaren ervan weggeven! Het enige dat je ervoor moet doen is in een reactie hier, op Facebook, Twitter of Instagram in je beste straattaal vertellen waarom jij dit boek zou willen willen. :) De winnaars van de winactie hebben inmiddels bericht gekregen. [line]

Over Jiska Duurkoop

Jiska Duurkoop combineert haar achtergronden in toegepaste psychologie en taalwetenschap en schrijft over de dingen die haar verwonderen. Straattaal is een oude jeugdliefde en daarom het onderwerp van haar eerste boek: StraatPraat. Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeeltMeer informatie: www.straatpraat.eu. Meer van Jiska Duurkoop:

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]De trein rijdt rustig. Rustiger dan ik zou willen; achter me heeft een groepje luidruchtige meiden de treinbank geconfisqueerd. Trein, inboedel en reizigers zijn tot ergernis van velen het komende half uur in bezit van het groepje. Wij, de toeschouwers, willen eruit. [/intro] Ik zie de meisjes niet. Tóch kan ik goed volgen waar ze het over hebben. Woord voor woord. Stembanden en woordkeuzes verraden met welke categorie meisjes ik te maken heb: studenten. Dispuutmeisjes om precies te zijn. Dispuutmeisjes herken je normaliter uit duizenden. Ze hebben altijd een krakende stem, zo’n I was like-stem van MTV, alsof ze nét wakker zijn. Maar deze stemmen klinken anders. Het zijn rauwe stemmen. Stemmen die schuren tegen het dak van de trein, hees geworden door de drank en sigaretten van gisterenavond. Het lukt ze wonderwel om elkaar en alle andere aanwezige passagiers te overstemmen. De piep in hun oren maakt praten op normaal volume waarschijnlijk onmogelijk. Ik wil omkijken, nieuwsgierig geworden naar de juistheid van mijn inschatting. Ik doe het niet, laat mijn fantasie haar werk doen. In gedachten zie ik een vijftal meiden met dispuutjasjes aan. Tweede- of derdejaars, ze praten met ervaring over hun onderwerpen. Op alle ruggen prijkt trots 'LUNA', de dispuutnaam die ze iedere dag dragen met trots. Strakke jeans, hippe sneakertjes, haar in een wat hangende knot en gezicht op standje make-uploos. Zoiets. Met mijn ogen dicht luister ik naar de klassieke verhalen over wat Marlot gisteren zei tegen Jasper nadat ze ‘m vol op de bek had gepakt en over hoe Sofie gedumpt werd door Pieter, maar de volgende dag onder iemand anders lag, de slet. Gaandeweg de reis raak ik gefascineerd. Niet door de inhoud van hun verhalen - een samenvatting van hun avond is snel gemaakt: die pakte die, zij belandde in bed met hem, zij had een soa, "Nee, echt?", "Ja, en nu heeft ze nog vier andere jongens besmet", "Nee echt?", "Ja, fucking niet normaal." Nee, ik raak gefascineerd door juist dát ene woordje. Het woordje dat tijdens het gesprek meermaals terugkomt: fucking. Fucking vet, fucking niet normaal, fucking bizar. De laatste –r wordt overigens door de dispuutmeisjes uitgesproken met een holle tong, geplaatst tegen het achterste gedeelte van het gehemelte. Ook interessant, maar ik besluit mijn focus te leggen op 'fucking'. Mijn fascinatie ligt niet zozeer in het veelvuldig gebruik van het woord, want er wordt dagelijks om me heen behoorlijk wat afgefuckt. 'Fucking' is zo langzamerhand gemeengoed aan het worden in Nederland. Wat me vooral fascineert aan het woord is de afwisseling van de klinker. LUNA speelt met alle fucking kleuren van 'fucking'. In niet meer dan één minuut komen 'fucking', 'facking' en 'focking' voorbij. Fucking, facking en focking. Het striptrio wordt te pas en te onpas gebruikt door LUNA. Gaandeweg het gesprek ontdek ik een verschil tussen de drie. 'Fucking' wordt vooral als het keurige zusje van de andere twee gebruikt. 'Fucking' is zonder poespas. Soms wordt het gebruikt om het klankverschil in klinkers aan te geven. “Ik ga vanmiddag facking vakkenvullen” klinkt natuurlijk niet door de twee a’s. Dus: “Ik ga fucking vakkenvullen. 'Focking' blijkt het grovere broertje, de agressieveling met het korte lontje die nooit ergens zin in heeft. “Hij sloeg ‘m op z’n focking neus!” en “Moet ik weer focking vakkenvullen!”, bijvoorbeeld. Maar de grote winnaar van de treinreis wordt 'facking'. Lekker Amerikaans, lekker populairrr met holle tong. 'Facking' is niet alleen de versie die onder dispuutmeisjes het meest wordt gebruikt, het is de vorm die landelijke bekendheid heeft. Mede te danken aan een RTL5-programma over een niet nader te noemen blonde pop. 'Facking' bekt nou eenmaal lekker in alle omstandigheden. Thuis denk ik aan 'fucking'. Aan de gevarieerde kleuren die 'fucking' in korte tijd heeft gekregen. Aan de 'u', die zonder problemen kan veranderen in de 'o' en de 'a'. 'Fucking' laat andere klinkers toe en staat open voor nieuwe ideeën, nieuwe betekenissen, nieuwe culturen. 'Fucking' past zich aan de situatie aan. 'Fucking' is tolerant. Het woord past bij het Nederland dat wij graag zien, het tolerante Nederland. Ik denk aan andere landen. Zouden zij ook zo tolerant met 'fucking' omgaan? Zouden zij ook meerdere klinkers gebruiken? Ik denk het wel. Sowieso IJsland, het land van de Vikingen. Zij gebruiken hoogstwaarschijnlijk 'ficking'. Mooi hè, de taal? Fucking, facking, focking en ficking mooi.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in. Bewaren
Taalvoutje

Column: Ssst

Column: Ssst

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]"Meneer! Stijle pata’s!" Achter in de klas roept een jongen van dertien naar me alsof hij een prijs krijgt voor het als eerste zien van mijn nieuwe schoenen. Dertig pubers checken me. Ze zeggen niets, kijken naar mijn voeten, draaien zich om en gaan verder met appen. Ik dank de jongen. Om mijn voeten zitten gloednieuwe Nikies. Van die Maxjes, schoenen die ik op mijn zestiende niet had, omdat alleen gabbers dat mochten. Ik was geen gabber. Ik droeg All Stars. Of Puma’s. En Rucanor-trainingspakken die leken op Aussies. Nu mag iedereen Max dragen. Dus ik ook.[/intro] Door Dion van Meel Ik kijk de klas in. Rechts zie ik opscheer op een puisterig gezichtje. Links skinny jeans om smalle beentjes. Op de eerste rij zit een jongen met zijn veel te strak aangetrokken Eastpack nog op zijn iele ruggetje. Ik stel voor hem te helpen om zijn rugzak af te doen. “Oooooooh! Jantje!", klinkt door de klas. Ik heb de leerling net een Jantje gegeven. Ik heb geen idee, maar de leerling doet zijn rugzak af. Al sissend maan ik hen tot stilte; de ssst-methode. Werkt altijd. Kost wel adem. Langs me vliegt een lesboek. Ik vraag een jongen wie het boek gooide. "Ik ga niet snitchen" is zijn antwoord. Ik zeg dat ik graag wil beginnen met de les. "Aight" hoor ik van vijf verschillende kanten. Ik pas weer de ssst-methode toe. Een meisje is druk met haar telefoon bezig. Haar vingers vliegen over het scherm. Ze wekt niet de indruk te willen stoppen. Ik gebied haar de telefoon weg te stoppen, maar kom bedrogen uit. "Meneertje, even wachten, iemand skot mij op Whatsapp." Ik pak de telefoon uit haar handen en leg 'm op mijn bureau, niet beseffend dat ik haar leven afneem. Het voelt als moord. "Oh, meneer! U weet niet wat u doet!" Ik weet het wel. En negeer haar. Mode verandert. Steeds sneller, zo lijkt. Kleding, taal, ik probeer up-to-date te blijven. Hoelang dit nog lukt? Geen idee. Nog één keer pas ik de ssst-methode toe. Deze methode trotseert alle mode. De ssst-methode is niet modegevoelig. De ssst-methode heeft schijt aan mode. De ssst-methode is de shit. [line] Met dank aan Paris Taghizadeh voor de afbeelding!
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Daar sta ik dan als docent Nederlands. Ik loop vast. Ik twijfel. Ik stamel. Ik houd me in. Ik vecht tegen de bierkaai. Schipper tussen wat wel en niet ‘mag’ in de Nederlandse taal. Voor me zitten vijfentwintig leerlingen die dit uur het vak Nederlands op het rooster hebben staan. Ik zit in dubio. De d’s en t’s kan ik duidelijk uitleggen. Ook grammatica heeft vaste regels en ezelsbruggetjes. Maar waar sta ik als de straattaal meer en meer gaat overheersen, de Engelse woorden de Nederlandse woorden in hun macht nemen en 'hun hebben' straks geen discussie meer is? Moet ik mezelf vasthouden aan het standaard Nederlands of moet ik soepeler rekenen als leerlingen hun als onderwerp gebruiken in hun toets?[/intro] Door Dion van Meel Ken jij dat even doen? Kon jij die vrouw die daar fietste? Hun zijn maandag naar de kermis geweest. Een flat is hoger als een huis. Je hebt nooit geen geld bij je. Ik wil niet met hun samenwerken: enkele voorbeelden uit de top 10 ergernissen van de Nederlanders, naar een onderzoek van taalkundige Renée van Bezooijen. Ik probeer vol te houden om mijn vrienden te verbeteren. “Niet hun, maar zij!”, zeg ik als weer een vriend veronderstelt dat ''hun' als onderwerp gebruikt kan worden. “Enige!”, roep ik luidkeels als mijn voetbaltrainer de wedstrijdtactiek bespreekt en luidkeels verkondigt dat de 'enigste' die tegen de scheidsrechter praat, hijzelf is. Hij kijkt me boos aan. Ik zak voorzichtig in mijn stoel. Ik kijk om me heen. Slechts een aantal begrijpt wat ik bedoel. Waar ligt dit aan? Waarom trekt de meerderheid zich niets van deze taalfout aan? En moet ik dan maar met de meerderheid meegaan? Moet ik mijn mond houden op zulke momenten en me overgeven? Want een wereldverbeteraar zal ik niet worden als ik mensen soms wijs op hun taalfouten. Ik ben alleen maar een betweter. Iemand die zich vasthoudt aan een regel die allang niet meer ‘hot’ is. Zijn het wel taalfouten? Of is het simpelweg taalverandering, zoals dat al eeuwenlang aan de gang is? Een discussie die al een aantal jaren voortkabbelt en af en toe wordt aangewakkerd  door een  onderzoek van één of andere professor die beweert dat 'hun' beter als onderwerp gebruikt kan worden. Zet hier tegenover de minister van Onderwijs en een boeiende discussie ontstaat. Een discussie die enkele weken later weer wegebt. Verandering en-verloedering 'Hun' als onderwerp is er langzaam ingeslopen. Waarom zoiets gebeurt, is veelal onverklaarbaar. Terwijl docenten Nederlands proberen uit te leggen dat 'hun' toch echt een bezittelijk voornaamwoord is en géén onderwerp, beïnvloeden ouders, tv en sociale media de jeugd. De jeugd doet niets anders dan overnemen. Ze horen van alles op een dag. Dan gaan ze niet ineens naar een docent Nederlands luisteren die ze drie keer in de week zien, die zegt dat 'hun' als onderwerp niet goed is. De docent staat toch nog altijd ergens onderaan het lijstje van populariteit onder jongeren. Dus veel invloed op de jeugd heeft deze docent nog steeds niet en dat zal voorlopig nog wel even blijven. Dat taalverloedering eigenlijk niet bestaat, is mij erg duidelijk gemaakt tijdens mijn opleiding. “Nee, het is taalverandering dat ons doet schipperen tussen wat goed is en wat fout is, geen taalverloedering!”, drukte mijn docent me op het hart. Een enquête van het onderzoeksbureau Trendbox uit oktober 2003 beaamt dat vooral oude mensen vinden dat taalverloedering bestaat en dat jongeren de taal vernietigen. Het mag voor deze ouderen een geruststelling heten dat de jongeren op hun beurt weer zullen mopperen over de taal van de generaties die na hen komen en zo verder. Jongeren experimenteren nou eenmaal méér met taal, kleding en muziek dan ouderen. Het heet dus blijkbaar experimenteren, niet vernietigen. "Je verstaat me toch?" Ik neem als voorbeeld een persconferentie na een willekeurige voetbalwedstrijd. Iedere week hoor ik voetballers voor een camera staan en stuntelen met de Nederlandse taal. Ik sla het gade. Ik houd mijn mond. Ik zeg niets. De volgende dag heb ik leerlingen voor me zitten die hetzelfde hebben gehoord. 'Dan' en 'als' zijn dan plots woorden die leerlingen echt niet meer uit elkaar kunnen houden. Er gaat een wereld voor deze leerlingen open als ik ze de juiste vormen uitleg. Maar een opmerking van een leerling vloert me meteen nadat ik vol trots onze standaard taal gepresenteerd heb. “Maar meneer, ons pa zegt ook altijd 'als'!” Ik wil me nog verweren en zeggen: “Dan heeft jouw vader het fout.” Maar wat verandert het? Zal deze leerling dat onthouden? Zou deze leerling iets hebben opgestoken van mijn preek over taal? Zal hij thuiskomen en de situatie eens heel even duidelijk gaan uitleggen aan zijn vader? Ik denk het niet. Ik ben simpel een verkondiger van het standaard Nederlands. Als iedereen uit de band wil springen, mag dat van mij. Als iedereen af wil wijken van wat standaard is: mij best. "Je verstaat me toch" zal de standaard zin worden van de jeugd richting een taalverbeteraar.    In 2003 schreef een aantal taalkundigen het boekje 'Verandering en verloedering; normen en waarden in het Nederlandswaarin zij de verschillende knelpunten van het Nederlands uiteenzetten. Ze discussiëren hardop over de verschillende ‘taalvariaties’ waar voornamelijk de bovenste laag van de Nederlandse bevolking zich aan ergert. Dit boekje geeft mij rust. Zoals de laatste alinea ook beschrijft: ‘Taal is voor veel mensen helaas vooral een onderwerp om zich boos over te maken. Maar wie zich verdiept in de enorme complexiteit van het verschijnsel menselijke taal – en in die van het Nederlands met al zijn variëteiten – raakt eerder vervuld van verwondering dan van verbittering.' Ik zal dus mijn best doen. Ik zal vol verwondering luisteren naar mijn vrienden die taalfouten maken. Ik zal mijn verwondering uitspreken, maar ze niet corrigeren. Hun zijn immers mijn vrienden.  
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]"Bloed, heb je die kino gezien waarin die kil moeilijk zieke shit doet om aan een djoenta te komen?' "Ja, man. Die kino van vorige week toch, G?" "Zuiver! Ik ging helemaal stuk. Ik zeg je eerlijk, platta ging ik, G. Deze man hosselt 'm keihard voor die doekoe." "Dus dát, G! Hé, maar ik ga das, brada." "Waar ga je?" "Ososee, G. Ik moet nog tjappen en later ga ik 'm tappen met m'n matties en kijken of die nieuwe shoppa in fotto wat te choken heeft." "Ait, is cool man. Later bloed." "Later." [/intro] Greg Wijngaarde   Door Greg Wijngaarde     Taal van de straat, ik heb er een lichte crush op. Je kunt het gerust kalverliefde noemen. Ik moet hierbij wél opmerken dat ik absoluut geen virtuoos ben op het gebied van de taal van de stoeptegels. Ook draag ik de taal nog nét niet zo'n warm hart toe dat ik een broek aantrek met achterzakken die halverwege mijn kuiten beginnen en ter hoogte van mijn hielen eindigen. Maar waarom ben ik nou als een onnozele tiener zo lyrisch over deze taalvorm? De reden hiervoor is dat de taalvorm zo extraordinair is; een merkwaardige verzameling van woorden en zinnen die in eerste instantie zo kenmerkend is voor een selecte groep gebruikers daarvan. Misschien is het wel een hunkering naar nostalgie. Ik heb vanaf mijn geboorte drieëntwintig jaar lang in een overheersend kleur- en cultuurrijke wijk gewoond, midden in de Bijlmer. Op straat werd door de jeugd gesproken met woorden die ik niet begreep, maar juist omdát ik niet begreep wat er precies werd gezegd – het klonk voor mij als een soort geheimtaal – werd mijn interesse gewekt. Hoewel ik het vroeger nooit echt heb gebruikt, kan ik (hedendaagse) straattaal nog zeer eenvoudig volgen. Het is misschien mysterieus voor oningewijden, maar speels, rauw en rebels voor mij. Ook al spreek ik in het dagelijks leven ABN, ik vind het heerlijk om uit het hokje van mijn gevestigde taalorde te stappen en licht mijmerend over die fantastische Bijlmermeer van vroeger mijn oren te spitsen en aangenaam te luisteren naar authentieke straattaal. Je weet zelf toch, G? Heb je ook een brandende taalkwestie die je van het hart moet? Stuur je column in en wie weet lees je die hier binnenkort terug.